Home

Raad van State, 19-05-2004, AO9729, 200305377/1

Raad van State, 19-05-2004, AO9729, 200305377/1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 21 mei 2001 heeft het bestuur van de Stichting financiële hulpverlening vuurwerkramp (hierna: het bestuur) de aanvraag van appellant goedgekeurd en de tegemoetkoming op grond van artikel 7 van de Regeling tegemoetkoming inboedelschade particulieren vuurwerkramp Enschede (hierna: de Regeling) vastgesteld op nihil.

Uitspraak

200305377/1.

Datum uitspraak:19 mei 2004

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Enschede,

tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 3 juli 2003 in het geding tussen:

appellant

en

het bestuur van de stichting “Stichting financiële hulpverlening vuurwerkramp”.

1. Procesverloop

Bij besluit van 21 mei 2001 heeft het bestuur van de Stichting financiële hulpverlening vuurwerkramp (hierna: het bestuur) de aanvraag van appellant goedgekeurd en de tegemoetkoming op grond van artikel 7 van de Regeling tegemoetkoming inboedelschade particulieren vuurwerkramp Enschede (hierna: de Regeling) vastgesteld op nihil.

Bij besluit van 20 november 2002 heeft het bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard, aan appellant een tegemoetkoming toegekend van ƒ 28.024,13 (€ 12.716,80) en voor het overige het bezwaarschrift ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 juli 2003, verzonden op gelijke datum, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 12 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op gelijke datum, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 september 2003. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 23 november 2003 heeft het bestuur van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. A.W. van Rutten, advocaat te Haaksbergen, en het bestuur, vertegenwoordigd door mr. drs. L. Roumen, advocaat te Den Haag, mr. J.J.M. Kouwets, gemachtigde, en M.R. Bredemeijer, werkzaam bij de Stichting BCE Projecten en Calamiteiten, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het bestuur van de Stichting is geen orgaan van een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon. Uit de stukken, waaronder de statuten, blijkt evenwel dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede een overwegende invloed heeft uitgeoefend op de oprichting en het beheer van de Stichting en op de totstandkoming, vaststelling en uitvoering van de Regeling. De tegemoetkomingen worden voorts gefinancierd uit middelen afkomstig uit het nationale rampenfonds, waaraan, in het licht van het totale complex van regelingen inzake vergoeding van materiële schade als gevolg van de vuurwerkramp en de daadwerkelijk verstrekte tegemoetkomingen, het kabinet in overwegende mate heeft bijgedragen. Daarnaast heeft de Minister van Financiën de kosten betaald van de schade-experts, die in het kader van de uitvoering van de Regeling een essentiële rol hebben vervuld. Deze kosten bedragen bijna evenveel als het totale bedrag dat aan tegemoetkomingen op grond van de Regeling is verstrekt. Voldoende aannemelijk is dan ook dat de overheid in overwegende mate heeft bijgedragen aan de financiering van de tegemoetkomingen.

Het vorenstaande brengt met zich mee dat het bestuur van de Stichting bij een beslissing omtrent tegemoetkoming als bedoeld in de Regeling openbaar gezag uitoefent in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht en mitsdien als een bestuursorgaan in de zin van dit artikel moet worden aangemerkt. Een beslissing inzake al dan niet toekennen van een tegemoetkoming is dus een publiekrechtelijke rechtshandeling en daarmee een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.

2.2. De door het bestuur vastgestelde Regeling is op 8 november 2000 in werking getreden. Met deze Regeling wordt beoogd, met inachtneming van de daarin geformuleerde criteria, een tegemoetkoming te verstrekken aan een onderverzekerde en niet-verzekerden particulier, die aannemelijk kan maken dat zijn of haar inboedel is vernietigd of beschadigd als direct gevolg van de vuurwerkramp van 13 mei 2000 te Enschede. Nu de Regeling niet is gebaseerd op enige aan het bestuur toegekende regelgevende bevoegdheid moet deze, gelet op het onder 2.1. overwogene, overeenkomstig artikel 1:3, vierde lid, van de Awb worden aangemerkt als een samenstel van beleidsregels.

2.2.1. Voor de van belang zijnde artikelen van de Regeling wordt verwezen naar de uitspraak van de rechtbank.

2.3. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bestuur ten onrechte de hoogte van de tegemoetkoming heeft vastgesteld op basis van de schadevaststelling van 29 juli 2002, opgemaakt door de register expert van de Stichting BCE Calamiteiten en Projecten (hierna: BCE). Hiertoe voert hij aan dat hij niet in staat is gesteld te reageren op deze schadevaststelling, nu hij, ondanks zijn herhaalde verzoek daartoe, geen inzicht heeft gekregen in de aantekeningen, die de registerexpert in een gesprek met hem op 12 juli 2002 heeft gemaakt.

2.4. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft op goede gronden overwogen dat het aan appellant was om aan te geven ten aanzien van welke schadeposten de, door een deskundige van BCE opgemaakte, schadevaststelling van 29 juli 2002 te kort zou schieten. Appellant is daartoe voldoende in de gelegenheid gesteld. Niet valt in te zien dat hij met het oog daarop de beschikking diende te hebben over de, in de schadevaststelling verwerkte, aantekeningen van de registerexpert. Immers, de schadevaststelling geeft per schadepost aan van welke gegevens is uitgegaan bij het vaststellen van de schade. Voorts is de schadevaststelling met name gebaseerd op door appellant zelf verstrekte informatie. De registerexpert heeft met appellant gesproken aan de hand van de door appellant opgegeven inboedelposten, zoals vermeld in de, in opdracht van appellant gemaakte, schadeopstelling van Krantz & Polak Resolve en heeft vervolgens op grond van deze informatie, met inachtneming van artikel 5 van de Regeling, de schade beoordeeld.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Planken

Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2004

299.