Raad van State, 15-12-2004, AR7588, 200308814/1
Raad van State, 15-12-2004, AR7588, 200308814/1
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 15 december 2004
- Datum publicatie
- 15 december 2004
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2004:AR7588
- Zaaknummer
- 200308814/1
Inhoudsindicatie
Bij uitspraak van de rechtbank van 27 november 2003, registratienummer AWB 03/3721 BELEI, is afgewezen het verzoek van appellante om herziening als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van de uitspraak van de rechtbank van 8 mei 2003, registratienummer AWB 02/1053 BELEI, waarbij de rechtbank het door appellante ingestelde beroep tegen de door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) genomen beslissing op bezwaar van 16 februari 2001 ongegrond heeft verklaard.
Uitspraak
200308814/1.
Datum uitspraak: 15 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting “Stichting FLEXaddress”, gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 november 2003 op het verzoek van:
appellante
om herziening van de uitspraak van de rechtbank van 8 mei 2003, in zaak no. AWB 02/1053 BELEI.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van de rechtbank van 27 november 2003, registratienummer AWB 03/3721 BELEI, is afgewezen het verzoek van appellante om herziening als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van de uitspraak van de rechtbank van 8 mei 2003, registratienummer AWB 02/1053 BELEI, waarbij de rechtbank het door appellante ingestelde beroep tegen de door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) genomen beslissing op bezwaar van 16 februari 2001 ongegrond heeft verklaard.
Tegen de uitspraak van 27 november 2003 heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op 24 december 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 april 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 14 september 2004 heeft het college een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. C.L. Brinks, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de rechtbank eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. In artikel 39, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, voorzover hier van belang, is bepaald dat hoofdstuk 8 van de Awb van overeenkomstige toepassing is op het hoger beroep.
2.3. In artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, voorzover hier van belang, is bepaald dat een belanghebbende beroep kan instellen bij de Afdeling tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Awb.
2.4. De herziening is geregeld in titel 8.4 van de Awb. Gelet hierop kan de uitspraak op een verzoek om herziening niet aangemerkt worden als een uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Awb. In aanmerking genomen dat de uitspraak van de rechtbank van 27 november 2003 strekt tot afwijzing van het verzoek om herziening, behelst zij geen uitspraak in de zin van afdeling 8.2.6 van de Awb. Dit betekent dat tegen de uitspraak van de rechtbank geen hoger beroep openstaat. Indien sprake is van evidente schending van beginselen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen die een eerlijk proces waarborgen kan dat nopen tot het maken van een uitzondering op het niet openstaan van hoger beroep. Van zo'n schending is evenwel niet gebleken. De Afdeling is dan ook van oordeel dat zij onbevoegd is kennis te nemen van het hoger beroep van appellante.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart zich onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Haan
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2004
27-421.