Raad van State, 19-01-2005, AS3865, 200409894/1 en 200409894/2
Raad van State, 19-01-2005, AS3865, 200409894/1 en 200409894/2
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 19 januari 2005
- Datum publicatie
- 26 januari 2005
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2005:AS3865
- Zaaknummer
- 200409894/1 en 200409894/2
Inhoudsindicatie
Bij brief van 5 maart 2004 heeft appellant (hierna: de burgemeester) aan [directeur], voor zover thans van belang, meegedeeld dat diens hasjcafé genaamd Café-coffeeshop "The Dolphins B.V." aan de Kerkstraat 39 te Amsterdam wordt geschrapt van de lijst van inrichtingen waarin de verkoop van softdrugs wordt gedoogd en dat de verklaring om te gedogen met ingang van 22 maart 2004 wordt ingetrokken.
Uitspraak
200409894/1 en 200409894/2.
Datum uitspraak: 19 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
de burgemeester van Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 25 november 2004 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "The Dolphins B.V.", gevestigd te Amsterdam,
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij brief van 5 maart 2004 heeft appellant (hierna: de burgemeester) aan [directeur], voor zover thans van belang, meegedeeld dat diens hasjcafé genaamd Café-coffeeshop "The Dolphins B.V." aan de Kerkstraat 39 te Amsterdam wordt geschrapt van de lijst van inrichtingen waarin de verkoop van softdrugs wordt gedoogd en dat de verklaring om te gedogen met ingang van 22 maart 2004 wordt ingetrokken.
Bij besluit van 8 april 2004 heeft de burgemeester het daartegen door [directeur]] namens "The Dolphins B.V."gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 25 november 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het door [directeur] namens "The Dolphins B.V." ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de burgemeester binnen vier weken een nieuw besluit neemt met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 december 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Tevens heeft hij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2004, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. H.C. van Essenveld, ambtenaar bij de gemeente, en "The Dolphins B.V." vertegenwoordigd door haar [directeur], en mr. C.G. Meeder, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. De burgemeester bestrijdt het oordeel van de voorzieningenrechter dat in dit geval sprake is van dermate bijzondere omstandigheden dat de mededeling van intrekking van de gedoogverklaring moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Hij betoogt dat daarmee wordt afgeweken van de jurisprudentielijn van de Afdeling.
2.3. De burgemeester bestrijdt dit oordeel met recht. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 4 juni 2002 in zaak no. 200106096/2 (AB 2002, 219) en de uitspraak van 15 september 2004 in zaak no. 200402518/1, kan de intrekking van een gedoogverklaring in de regel niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt. Een dergelijke beslissing houdt slechts de mogelijkheid in dat het betrokken bestuursorgaan handhavend zal optreden. Eerst wanneer tot handhavend optreden wordt besloten, concretiseert die mogelijkheid zich. Onder die omstandigheden kan aan een beslissing tot intrekking van een gedoogverklaring geen zelfstandige betekenis worden toegekend, behoudens bijzondere gevallen. De enkele omstandigheid dat – zoals hier – sprake is van een op zichzelf staande intrekking van een gedoogverklaring en eerst tegen een eventueel te nemen handhavingsbesluit voor [directeur] rechtsmiddelen zullen openstaan, vormt geen reden om een bijzonder geval in de hiervoor bedoelde zin aan te nemen.
Nu ook overigens geen sprake is van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld, kan de mededeling dat tot intrekking van de gedoogverklaring wordt overgegaan niet als een besluit in de zin van de Awb worden aangemerkt. Mitsdien heeft de voorzieningenrechter het besluit van de burgemeester van 6 april 2004, waarbij de bezwaren met betrekking tot de intrekking van de gedoogverklaring niet-ontvankelijk zijn verklaard omdat deze niet zijn gericht tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, ten onrechte vernietigd.
2.4. Het hoger beroep is gelet op het vorenstaande gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren. Gelet hierop, bestaat voor het treffen van een voorziening geen aanleiding, zodat het verzoek daartoe moet worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 25 november 2004, AWB 04/4850 Horec en AWB 04/5644;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Hoovers-Backaert, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Hoovers-Backaert
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2005
367.