Raad van State, 13-07-2005, AT9248, 200409695/1
Raad van State, 13-07-2005, AT9248, 200409695/1
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 13 juli 2005
- Datum publicatie
- 13 juli 2005
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2005:AT9248
- Zaaknummer
- 200409695/1
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 13 februari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal (hierna: het college) aan appellante, onder verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, bouwvergunning verleend voor het vergroten van een winkelpand, staand op het perceel Streuvelslaan 1A te Roosendaal (hierna: het perceel).
Uitspraak
200409695/1.
Datum uitspraak: 13 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Agrimarkt B.V.", gevestigd te Wemeldinge,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 15 oktober 2004 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 februari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal (hierna: het college) aan appellante, onder verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, bouwvergunning verleend voor het vergroten van een winkelpand, staand op het perceel Streuvelslaan 1A te Roosendaal (hierna: het perceel).
Bij besluit van 23 juli 2003 heeft het college het daartegen door [partij] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 15 oktober 2004, verzonden op 21 oktober 2004, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door [partij] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 juli 2003 vernietigd en bepaald dat het college opnieuw op het bezwaar dient te beslissen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 30 november 2004, bij de Raad van State ingekomen op 1 december 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn ingediend bij brief van 23 december 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 31 januari 2005 heeft [partij] een reactie op het hoger beroepschrift gegeven. Bij brief van 16 februari 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door A.C. Lindenberg, gemachtigde, en mr. drs. D.A.C. Janssen, advocaat te Boxtel, is verschenen. Voorts is daar gehoord [partij], bijgestaan door mr. J.J.C.M. Willemen, advocaat te Roosendaal. Het college is, met voorafgaande kennisgeving, niet ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [partij] belanghebbende is bij het besluit van 13 februari 2003. Hiertoe voert zij onder meer aan dat het belang van [partij] , als verhuurder van het op het perceel staande winkelpand, slecht een afgeleid belang betreft dat niet rechtstreeks bij het vorenbedoelde besluit is betrokken.
2.1.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat [partij] door het college ten onrechte niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bij het besluit van 13 februari 2005 is aangemerkt. Reeds omdat [partij] eigenaar is van het perceel waarop het besluit betrekking heeft, is zij belanghebbende bij het besluit tot verlening van de bouwvergunning. Het uit de jurisprudentie van de Afdeling, waaronder de uitspraak van 14 augustus 2002, no. 20020410/1 (gepubliceerd in AB 2002, 394), volgende uitgangspunt dat de eigenaar van een perceel dat grenst aan het perceel waarop het besluit betrekking heeft, een persoonlijk belang heeft dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen, geldt temeer voor de eigenaar van het perceel waarop het besluit betrekking heeft. Dat [partij] op een zodanige afstand van het pand woont dat zij daarop geen zicht heeft, is daarom niet van belang.
2.1.2. De door appellante aangehaalde uitspraken van de Afdeling van 13 juni 2000, no. 199901392/1, en van 5 februari 2003, no. 200203002/1 (gepubliceerd in
respectievelijk ), betreffen een andere situatie, reeds omdat de appellanten in die zaken geen eigenaar waren van de gronden waarop de daar aan de orde zijnde besluiten betrekking hadden. Ook de door appellante aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 25 augustus 2000, no. 199900214/1 (gepubliceerd in en in Gst 2000, 7132, 10), betreft een andere situatie dan hier aan de orde, aangezien het geschil daar betrekking had op de weigering een aanvraag om bouwvergunning in behandeling te nemen. De door appellante aangehaalde uitspraken van de Afdeling van 11 februari 2000, no. 200000089/1 en van 13 februari 2002, no. 200005469/1 (gepubliceerd in AB 2000, 239 respectievelijk AB 2003, 134), zien eveneens op een andere situatie, nu het geschil daar betrekking had op een last onder dwangsom die tot een ander dan de eigenaar was gericht.2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.H. van den Ende, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Van den Ende
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2005
275.