Raad van State, 20-07-2005, AT9697, 200410617/1
Raad van State, 20-07-2005, AT9697, 200410617/1
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 20 juli 2005
- Datum publicatie
- 20 juli 2005
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2005:AT9697
- Zaaknummer
- 200410617/1
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 29 oktober 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Het Bildt (hierna: het college) onder meer, door plaatsing van de borden E10 (A1-60) en E11 (A1-60) van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, de maximum snelheid van 60 km per uur gezoneerd ingesteld respectievelijk beëindigd op de Hamerenweg en de Sûdhoekstermiddelweg, zoals nader aangeduid in het besluit en op de bijbehorende kaart 1.
Uitspraak
200410617/1.
Datum uitspraak: 20 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 03/707 BESLU van de rechtbank Leeuwarden van 23 november 2004 in het geding tussen:
appellante en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Het Bildt.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Het Bildt (hierna: het college) onder meer, door plaatsing van de borden E10 (A1-60) en E11 (A1-60) van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, de maximum snelheid van 60 km per uur gezoneerd ingesteld respectievelijk beëindigd op de Hamerenweg en de Sûdhoekstermiddelweg, zoals nader aangeduid in het besluit en op de bijbehorende kaart 1.
Bij besluit van 13 mei 2003 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 november 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 december 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 februari 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 15 februari 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2005, waar het college, vertegenwoordigd door J. Linting, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de volgens haar gebrekkige wijze van totstandkoming van het Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan en de daarop gebaseerde plannen, te weten het categoriseringsplan en het maatregelenplan (hierna: de plannen). Dit betoog faalt, nu de rechtbank er terecht op heeft gewezen dat die door de raad van de gemeente Het Bildt vastgestelde plannen in rechte onaantastbaar zijn geworden, waardoor inhoud en wijze van totstandkoming daarvan in de huidige procedure niet in de beoordeling kunnen worden betrokken.
2.2. Het betoog van appellante dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 29 oktober 2002 niet op een juiste wijze is bekend gemaakt, slaagt evenmin. Niet in geschil is dat het besluit is bekend gemaakt door mededeling in het huis-aan-huisblad De Bildtse Post en publicatie in de gemeentelijke publicatiekast. Weliswaar wordt het huis-aan-huisblad niet bezorgd in het buitengebied waar appellante woont, maar reeds door het ophangen van een mededeling in de publicatiekast van het gemeentehuis, hetgeen als een andere geschikte wijze van bekendmaking moet worden aangemerkt, is aan de vereisten van artikel 3:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voldaan. Overigens overweegt de rechtbank terecht dat appellante door de wijze van bekendmaking van het besluit van 29 oktober 2002 niet is benadeeld, nu zij tegen dat besluit tijdig in bezwaar is gekomen.
2.3. Ook tevergeefs aangevoerd is het betoog van appellante dat in het verkeersbesluit niet is aangegeven welke belangen daaraan ten grondslag liggen en dat niet is gemotiveerd hoe de verschillende belangen tegen elkaar zijn afgewogen. Uit het besluit van 29 oktober 2002 blijkt dat de belangen van de verkeersveiligheid en de bescherming van kwetsbare verkeersdeelnemers het college noopten over te gaan tot een lagere maximum snelheid als in het besluit aangegeven, waarmee de doelstelling van het verkeersbesluit is gelegen in de bescherming van de belangen genoemd in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wegenverkeerswet 1994. Voorts wordt de door het college verrichte belangenafweging in de beslissing op bezwaar gemotiveerd, zodat van een gebrek dienaangaande geen sprake is.
2.4. Uitgaande van de door de rechtbank met juistheid voorop gestelde terughoudende toetsing van de door het college verrichte belangenafweging, kan niet met vrucht worden staande gehouden dat het college niet in redelijkheid de door het verkeersbesluit gediende belangen zwaarder heeft mogen laten wegen dan de belangen van appellante bij het achterwege blijven van de snelheidsmaatregel. In dit verband heeft de rechtbank terecht betekenis toegekend aan de omstandigheid dat het verkeersbesluit een uitwerking is van de plannen, alsmede in overeenstemming is met het daaraan ten grondslag liggende Rijksbeleid "Duurzaam Veilig".
2.5. De rechtbank heeft ten slotte terecht onbesproken gelaten hetgeen appellante heeft aangevoerd over de benodigde aanvullende maatregelen, zoals drempels en dergelijke, reeds omdat besluitvorming daaromtrent geen onderdeel uitmaakt van het genomen verkeersbesluit.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Ch.W. Mouton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Zwemstra
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2005
91.