Home

Raad van State, 14-09-2005, AU2619, 200410527/1

Raad van State, 14-09-2005, AU2619, 200410527/1

Inhoudsindicatie

Bij verkeersbesluit van 19 maart 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Boxtel (hierna: het college), voorzover thans van belang, besloten tot: - geslotenverklaring voor gemotoriseerd verkeer van de Burgakker te Boxtel vanaf de Rechterstraat; - geslotenverklaring voor vrachtauto's van de Burgakker ter hoogte van het pand Burgakker 12 in de richting van de Rechterstraat; - instelling van een laad- en losregeling voor vrachtauto's met een maximaal gewicht van 7,5 ton in de Burgakker, met de venstertijden voor 8.00 uur en tussen 9.00 en 11.00 uur; - het uitzonderen van het laad- en losverkeer vanuit de Burgakker van het éénrichtingsverkeer in de Kruisstraat.

Uitspraak

200410527/1.

Datum uitspraak: 14 september 2005

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.    [appellant sub 1], wonend te [plaats], [land],

2.    de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "H&S B.V.", gevestigd te Boxtel,

appellanten,

tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 03/3281 en 03/3282 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 29 november 2004 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Boxtel.

1.    Procesverloop

Bij verkeersbesluit van 19 maart 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Boxtel (hierna: het college), voorzover thans van belang, besloten tot: - geslotenverklaring voor gemotoriseerd verkeer van de Burgakker te Boxtel vanaf de Rechterstraat; - geslotenverklaring voor vrachtauto's van de Burgakker ter hoogte van het pand Burgakker 12 in de richting van de Rechterstraat; - instelling van een laad- en losregeling voor vrachtauto's met een maximaal gewicht van 7,5 ton in de Burgakker, met de venstertijden voor 8.00 uur en tussen 9.00 en 11.00 uur; - het uitzonderen van het laad- en losverkeer vanuit de Burgakker van het éénrichtingsverkeer in de Kruisstraat.

Bij besluit van 6 augustus 2002 heeft het college de bij besluit van 19 maart 2002 ingestelde laad- en losregeling gewijzigd en bepaald dat die regeling geldt voor vrachtwagens met een maximaal gewicht van 14 ton en een maximale lengte van 8 meter.

Bij besluit van 9 augustus 2002 heeft het college het door appellant sub 1 tegen het besluit van 19 maart 2002 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het tegen dat besluit door appellante sub 2 (hierna: H&S) gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 april 2003 heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) de door [appellant sub 1] en H&S tegen de besluiten van 6 en 9 augustus 2002 ingestelde beroepen gegrond verklaard, die beide besluiten gezamenlijk opgevat als de beslissing op bezwaar, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de burgemeester een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.

Bij besluit van 15 juli 2003, bekendgemaakt op 23 oktober 2003, heeft het college het besluit van 19 maart 2002 herroepen, de bij de besluiten van 19 maart en 6 augustus 2002 genomen verkeersbesluiten wederom genomen en aan H&S op grond van artikel 87 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: het RVV 1990) ontheffing verleend voor de bevoorrading van de HEMA gedurende voornoemde venstertijden:

- via de route Grote Beemd-Burgakker, dan wel via de route Rechterstraat-Burgakker (heen en terug) voor voertuigen met een maximale lengte van 9.75 meter voor maximaal driemaal per week;

- via de route Grote Beemd-Burgakker (heen en terug) voor voertuigen met een maximale lengte van 8 meter op dagen dat de Markt aan zijn oorspronkelijke functie is onttrokken.

Bij uitspraak van 29 november 2004, verzonden op 1 december 2004, heeft de rechtbank de daartegen door [appellant sub 1] en H&S ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief van 24 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 27 december 2004, en H&S bij brief van 5 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 6 januari 2005, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 3 januari 2005. H&S heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 11 januari 2005. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 21 januari 2005 van de Voorzitter van de Afdeling in zaak no. 200410527/2 - voorzover thans van belang - is het besluit van 19 maart 2002 geschorst.

Bij brief van 21 februari 2005 heeft het college van antwoord gediend.

Bij brief van 21 maart 2005 heeft H&S van antwoord gediend.

Bij brief van 28 juni 2005 heeft [appellant sub 1] van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van H&S en [appellant sub 1]. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2005, waar [appellant sub 1] in persoon, bijgestaan door mr. drs. D.A.C. Janssen, advocaat te Boxtel, H&S, vertegenwoordigd door mr. R.J. Wevers, advocaat te Boxtel, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.C. Kooijman, advocaat te 's-Hertogenbosch, zijn verschenen.

2.    Overwegingen

2.1.    Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, en artikel 6:4, eerste lid, van deze wet, kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen en vervolgens beroep instellen bij de rechtbank.

   Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder een belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

   Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW 1994), voorzover thans van belang, kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:

a. het verzekeren van de veiligheid op de weg.

c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan.

   Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WVW 1994 geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voorzover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.

   Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de WVW 1994 geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.

   Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: het BABW) dient de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval te vermelden welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.

   Ingevolge artikel 24, aanhef en onder a, van de BABW worden verkeersbesluiten genomen na overleg met de korpschef van het betrokken regionale politiekorps.    

2.2.    [appellant sub 1] is eigenaar en verhuurder van het pand aan de Rechterstraat 8-12 te Boxtel (hierna: het pand). H&S is huurster van het pand en exploiteert daarin een filiaal van de HEMA. Het pand is voor bevoorrading aangewezen op de Burgakker. Bevoorrading vindt plaats via de route Grote Beemd-Burgakker (hierna: de huidige route). Ingevolge het verkeersbesluit zal de HEMA via de route Kruisstraat-Burgakker (hierna: de voorgestelde route) bevoorraad moeten worden.

2.3.    De Afdeling is thans van oordeel dat de eigenaar van een pand belanghebbende is bij een verkeersbesluit indien de daarin vervatte maatregelen zijn eigendomsbelangen raken. De rechtbank heeft daarom met juistheid overwogen dat [appellant sub 1] belanghebbende is bij het besluit van 19 maart 2002, nu aannemelijk is dat een wijziging in de laad- en losregeling van de Burgakker zijn commerciële belangen als eigenaar van het pand raakt.

2.4.    Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de verkeersveiligheid niet meer in het geding is omdat appellanten geen hoger beroep hebben ingesteld tegen de uitspraak van 24 april 2003 waarin is geoordeeld dat het college op afdoende wijze heeft gemotiveerd dat het verkeersbesluit een bijdrage levert aan het verzekeren van de veiligheid op de weg en aan de bruikbaarheid ervan.

2.4.1.    Dit betoog slaagt. Nu appellanten in lijn met de destijds geldende jurisprudentie, dat wil zeggen de jurisprudentie zoals die gold voor de uitspraak van de Afdeling van 6 augustus 2003 in zaak no. 200206222/1 (AB 2003, 355), in de veronderstelling verkeerden dat hetgeen zij ten aanzien van de verkeersveiligheid hebben betoogd in beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar opnieuw voor een inhoudelijke beoordeling aan de rechtbank kon worden voorgelegd, kan het niet instellen van hoger beroep tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank van 24 april 2003 hun niet worden tegengeworpen. De rechtbank heeft dit miskend.

   De Afdeling ziet, anders dan appellanten, in het vorenstaande geen aanleiding tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank.

2.5.    Appellanten betogen voorts dat de rechtbank ook heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het verkeersbesluit strekt tot het verzekeren van de veiligheid op de weg. In dit verband hebben appellanten verwezen naar door hen ingebrachte foto's en onderzoeksrapporten van HEMA B.V. (Planning Transport en Expeditie) en Royal Haskoning en gesteld dat mede op grond daarvan aannemelijk is dat de huidige route veiliger is dan de voorgestelde route.

2.5.1.    Dit betoogt slaagt eveneens. In het rapport van Royal Haskoning, een bureau gespecialiseerd op het gebied van infrastructuur en transport, wordt geconcludeerd dat de huidige route beduidend beter scoort op het gebied van verkeersveiligheid dan de voorgestelde route. Deze conclusie sluit aan bij de kritiek die de politie te Boxtel in een faxbericht van 15 oktober 2003 heeft geuit op het effect van het verkeersbesluit op de verkeersveiligheid. Volgens de politie dient de huidige bevoorradingsroute te worden gehandhaafd. Daarentegen heeft het college niet onderbouwd op grond waarvan in het besluit van 15 juli 2003 het standpunt is ingenomen dat het verkeersbesluit een grote bijdrage levert aan het verbeteren van de veiligheid op de weg als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de WVW 1994. Noch uit het besluit, noch uit de dossierstukken blijkt dat het college de nodige kennis heeft vergaard over de vraag of de voorgestelde route veiliger is dan de huidige route. In het besluit is weliswaar gesteld dat het verkeersbesluit van 19 maart 2002 is genomen nadat conform artikel 24, aanhef en onder a, van het BABW overleg met de korpschef heeft plaatsgevonden, maar van dat overleg is geen verslag gemaakt en het college heeft ook ter zitting van de Afdeling niet kunnen aangeven wat uit dat overleg is voortgevloeid, zodat de bevindingen van dat overleg niet aan de bestreden beslissing op bezwaar ten grondslag kunnen worden gelegd.

   De Afdeling concludeert dan ook dat de bestreden beslissing op bezwaar wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb dient te worden vernietigd.

2.6.    De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De bij de rechtbank ingestelde beroepen dienen alsnog gegrond te worden verklaard. De bestreden beslissing op bezwaar komt eveneens voor vernietiging in aanmerking. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens acht de Afdeling termen aanwezig om, op de voet van artikel 8:72, zesde lid, van de Awb, in samenhang met artikel 39, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, de door de Voorzitter getroffen voorlopige voorziening, voorzover daarbij het besluit van het college van 19 maart 2002 is geschorst, te doen voortduren totdat een nieuwe beslissing op de bezwaarschriften is genomen en de termijn voor het instellen van beroep daartegen is verstreken.

2.7.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

   Ten aanzien van het verzoek van [appellant sub 1] om het college te veroordelen in de kosten van het in zijn opdracht opgestelde deskundigenrapport van Royal Haskoning overweegt de Afdeling dat kosten van een deskundige op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Aan die voorwaarden is hier voldaan, zodat aanleiding bestaat het college mede te veroordelen tot vergoeding van de voor het opstellen van het deskundigenrapport gemaakte kosten.

3.    Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I.    verklaart de hoger beroepen van [appellant sub 1] en H&S gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 29 november 2004, nos. AWB 03/3281 en 03/3282;

III.    verklaart de door [appellant sub 1] en H&S bij de rechtbank ingestelde beroepen gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boxtel van 15 juli 2003 (zonder kenmerk);

V.    bepaalt dat de door de Voorzitter van de Afdeling bij uitspraak van 21 januari 2005, no. 200410527/2, getroffen voorlopige voorziening voortduurt, voorzover daarbij het besluit van het college van 19 maart 2002 is geschorst, tot zes weken na de verzending van de door het college van burgemeester en wethouders van Boxtel te nemen nieuwe beslissing op de bezwaarschriften van [appellant sub 1] en H&S;

VI.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Boxtel tot vergoeding van de bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.305,05 (zegge: drieduizend driehonderdvijf euro en vijf cent), waarvan een gedeelte groot € 1.288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en tot vergoeding van de bij H&S in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: eenduizend tweehonderdachtentachtig euro), welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; de bedragen dienen door de gemeente Boxtel aan [appellant sub 1] en H&S onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VII.    gelast dat de gemeente Boxtel aan [appellant sub 1] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 314,00 (zegge: driehonderdveertien euro) en aan H&S het door haar voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 627,00 (zegge: zeshonderdzevenentwintig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. Ch.W. Mouton en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump    w.g. De Leeuw-van Zanten

Voorzitter    ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2005

91-450.