Raad van State, 15-03-2006, AV5076, 200504284/1
Raad van State, 15-03-2006, AV5076, 200504284/1
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 15 maart 2006
- Datum publicatie
- 15 maart 2006
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2006:AV5076
- Zaaknummer
- 200504284/1
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023], Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 8:66, Wet openbaarheid van bestuur [Tekst geldig vanaf 01-05-2022] [Regeling ingetrokken per 2022-05-01], Wet openbaarheid van bestuur [Tekst geldig vanaf 01-05-2022] [Regeling ingetrokken per 2022-05-01] art. 1, Wet openbaarheid van bestuur [Tekst geldig vanaf 01-05-2022] [Regeling ingetrokken per 2022-05-01] art. 3, Wet openbaarheid van bestuur [Tekst geldig vanaf 01-05-2022] [Regeling ingetrokken per 2022-05-01] art. 10
Inhoudsindicatie
Bij brief van 27 april 2003 heeft appellant op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) verzocht om stukken die betrekking hebben op de planvorming met betrekking tot blok […] in het Hart van de Landenbuurt in Oud-Mathenesse.
Uitspraak
200504284/1.
Datum uitspraak: 15 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. WOB 04/228 van de rechtbank Rotterdam van 1 april 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
1. Procesverloop
Bij brief van 27 april 2003 heeft appellant op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) verzocht om stukken die betrekking hebben op de planvorming met betrekking tot blok […] in het Hart van de Landenbuurt in Oud-Mathenesse.
Bij brief van 6 juni 2003 is namens het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) hierop een reactie gegeven.
Bij brief van 16 juni 2003 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het niet dan wel niet tijdig nemen van een beslissing op zijn Wob-verzoek.
Bij besluit van 2 juli 2003 heeft het college zijn besluit van 6 juni 2003 aangevuld.
Bij brief van 23 juli 2003 heeft appellant hiertegen aanvullend bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 december 2003 heeft het college het bezwaar van appellant gegrond verklaard voor zover betrekking hebbend op het niet tijdig nemen van een besluit op het Wob-verzoek en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 april 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 12 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 17 mei 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 juni 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 26 juni 2005 heeft appellant de toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2006, waar appellant in persoon is verschenen. Het college is, met bericht, niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant voert in hoger beroep in de eerste plaats aan dat het veel te lang heeft geduurd, te weten vijf maanden, voordat na de zitting van de rechtbank uitspraak werd gedaan. De afhandeling door de rechtbank van zijn klacht hierover acht hij onvoldoende.
2.1.1. Het beroep van appellant is op 1 november 2004 door de rechtbank ter zitting behandeld. Op 13 januari 2005 heeft appellant telefonisch contact opgenomen met de rechtbank, waarna hem bij brief van 14 januari 2005 is meegedeeld dat de in artikel 8:66, eerste lid, van de Awb genoemde termijn met zes weken is verlengd. Naar aanleiding van appellants klachtbrief van 20 maart 2005 heeft de rechtbank hem bij brief van 1 april 2005 bericht dat zij appellant niet tijdig en correct, namelijk per brief direct bij het verstrijken van de zeswekentermijn, op de hoogte heeft gesteld van de verlenging van de uitspraaktermijn, waarvoor de rechtbank haar excuses aanbiedt.
Appellant brengt met recht naar voren dat de in artikel 8:66 van de Awb genoemde termijn ruimschoots is overschreden. Dit leidt echter niet tot vernietiging van de uitspraak. De in artikel 8:66 van de Awb neergelegde termijn is een termijn van orde; op overschrijding ervan is geen sanctie gesteld. Vernietiging van de aangevallen uitspraak op deze grond zou er slechts toe leiden dat op een nog later tijdstip uitspraak op het beroep van appellant zou worden gedaan. Gelet hierop is er geen grondslag voor het nadere onderzoek naar de redenen van de lange afhandelingsduur, waarom appellant heeft verzocht.
2.2. Appellant heeft verder in hoger beroep herhaald dat ten onrechte niet tijdig op zijn Wob-verzoek is beslist, dat hij niet is gehoord door een voltallige bezwaarschriftencommissie, dat hij zijn pleitnota niet volledig mocht voorlezen tijdens de hoorzitting en dat in de beslissing op bezwaar niet is ingegaan op zijn brief van 18 november 2003 over onder meer het handelen van het OntwikkelingsBedrijf Rotterdam.
2.2.1. Het college heeft het bezwaar van appellant voor zover betrekking hebbend op het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag ingevolge de Wob gegrond verklaard.
Met betrekking tot hetgeen appellant heeft aangevoerd over de samenstelling van en de gang van zaken bij de bezwaarschriftencommissie en met betrekking tot de brief van 18 november 2003, deelt de Afdeling het oordeel van de rechtbank dat van een onzorgvuldige procedure in bezwaar geen sprake is geweest. Zij sluit zich aan bij de overwegingen op grond waarvan de rechtbank tot dit oordeel is gekomen. Het betoog van appellant faalt.
2.3. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder document verstaan een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, onder c en d, bedoelde bestuursorganen.
2.4. Het college heeft bij zijn besluit van 15 december 2003, dat, voor zover hier van belang, strekt tot handhaving van het in de brieven van 6 juni en 2 juli 2003 vervatte besluit, met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob geweigerd appellant inzage te geven in de stukken behelzende gedetailleerde financiële onderbouwing van de grondexploitatie van blok [...] op de grond dat de economische en financiële belangen van de gemeente zwaarder wegen dan het belang van openbaarmaking van deze financiële projectinformatie. De overige door appellant gevraagde stukken zijn, voor zover aanwezig, aan hem ter inzage verstrekt dan wel aan hem in kopie overhandigd, aldus het college.
2.5. Ter zitting bij de Afdeling heeft appellant verklaard dat zijn hoger beroep nog slechts betrekking heeft op de financiële onderbouwing van de grondexploitatie met betrekking tot blok [...] en de daarbij behorende berekeningen, zoals deze destijds ten grondslag hebben gelegen aan de beslissing het in procedure gebrachte bestemmingsplan financieel uitvoerbaar te achten.
In hoger beroep is daarom uitsluitend nog in geschil het oordeel van de rechtbank dat het niet onredelijk is dat het college de ten tijde van het bij de rechtbank bestreden besluit voor de gemeente bestaande economische en financiële belangen zwaarder heeft laten wegen dan het belang van openbaarmaking van de financiële gegevens van de grondexploitatie zodat het college op die grond openbaarmaking heeft kunnen weigeren.
2.6. Na met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis te hebben genomen van de door het college vertrouwelijk overgelegde stukken, stelt de Afdeling vast dat deze stukken specifieke financiële gegevens inzake de grondexploitatie van "Hart […]" betreffen. Deze gegevens dateren van 2 augustus 2005. In een aan de Afdeling gerichte begeleidende brief bij de stukken heeft het college toegelicht dat de grondexploitatiecijfers in een elektronisch document zijn opgenomen dat steeds actueel wordt gehouden en dat de aan de Afdeling toegezonden prints de situatie van augustus 2005 aangeven en dus afwijken van de situatie ten tijde van het Wob-verzoek van appellant, maar dat zich geen wezenlijke wijzigingen hebben voorgedaan en aan de hand van dit document een goede beoordeling kan plaatsvinden van het Wob-beroep.
Op grond hiervan gaat de Afdeling ervan uit dat de exploitatieberekening van blok [...] zoals die bestond ten tijde van de indiening van het verzoek van appellant, niet is behouden - door het maken van een uitdraai of anderszins - en dat de gegevens zoals die eind april 2003 in het elektronisch document waren opgenomen, thans niet meer kunnen worden gereproduceerd aangezien het elektronisch document steeds wordt geactualiseerd. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 12 oktober 2005 in zaak no. 200409392/1 (
) is ook een elektronisch document waarin gegevens worden bijgehouden, als hier aan de orde, een document in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob waarop het bepaalde in artikel 3 van de Wob van toepassing is. Aan de aanspraken op openbaarheid die aan de Wob kunnen worden ontleend mag geen afbreuk worden gedaan door de gekozen wijze van gegevensverwerking. Deze aanspraken kunnen illusoir worden indien, zoals in dit geval, na de indiening van een verzoek om informatie ingevolge de Wob de desbetreffende gegevens die ten tijde van het verzoek zijn opgenomen in een elektronisch document, worden vervangen door andere, mogelijk actuelere gegevens zonder dat de gegevens zoals die ten tijde van het verzoek in dat elektronisch document waren opgenomen, worden behouden, bijvoorbeeld door het maken van een uitdraai. Nu het college heeft nagelaten het behoud van de gegevens waarop het verzoek van appellant betrekking heeft en zoals ze ten tijde van de indiening van dat verzoek waren opgeslagen, te waarborgen, is de Afdeling niet meer in staat na te gaan of het college zich bij zijn besluit van 15 december 2003 in redelijkheid met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob op het standpunt heeft kunnen stellen dat de economische en financiële belangen van de gemeente aan openbaarmaking van deze gegevens in de weg staan. De Afdeling zal het er dan ook voor houden dat de in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob genoemde grond voor afwijzing van appellants verzoek om kennisneming van de cijfers van de grondexploitatie van blok [...] zich hier niet voordeed.2.7. Hieruit vloeit voort dat het besluit van 15 december 2003, voor zover daarbij de weigering om appellant inzage te geven in de gedetailleerde grondexploitatie van blok [...] is gehandhaafd, in strijd is met artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking voor zover daarbij het beroep van appellant tegen de in bezwaar gehandhaafde weigering hem inzage te geven in de gedetailleerde financiële onderbouwing van de grondexploitatie van blok [...], ongegrond is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep in zoverre alsnog gegrond verklaren en het besluit van 15 december 2003 in zoverre vernietigen wegens strijd met artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob. De Afdeling ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding te bepalen dat het college geen nieuw besluit op het bezwaar hoeft te nemen. De uitspraak van de rechtbank komt, voor zover aangevallen, voor het overige voor bevestiging in aanmerking.
2.9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 april 2005, WOB 04/228, voor zover daarbij het beroep van [appellant] tegen de bij het besluit van 15 december 2003 gehandhaafde weigering hem inzage te geven in de gedetailleerde financiële onderbouwing van de grondexploitatie van blok [...], ongegrond is verklaard;
II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 15 december 2003, A.B.200323333/PVS, voor zover daarbij het bezwaar van [appellant] tegen de weigering hem inzage te geven in de gedetailleerde financiële onderbouwing van de grondexploitatie van blok [...], ongegrond is verklaard;
IV. bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam geen nieuw besluit op bezwaar hoeft te nemen;
V. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VI. gelast dat de gemeente Rotterdam aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van (€ 207 + € 116,00 =) € 323,00 (zegge: driehonderddrieëntwintig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. De Leeuw-van Zanten
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2006
204.