Raad van State, 12-07-2006, AY3651, 200508760/1
Raad van State, 12-07-2006, AY3651, 200508760/1
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 12 juli 2006
- Datum publicatie
- 12 juli 2006
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2006:AY3651
- Zaaknummer
- 200508760/1
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 20 april 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Schiedam (hierna: het college) aan het Vlietland Ziekenhuis vrijstelling verleend van de bestemmingsplannen "Ziekenhuis 1999" en "Kethel West" voor de aanleg van twee parkeergebieden en intensivering van het gebruik van de dam over de Poldervaart ten behoeve van het Vlietlandziekenhuis.
Uitspraak
200508760/1.
Datum uitspraak: 12 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Schiedam,
tegen de uitspraak in zaak no. WRO 05 / 38 van de rechtbank Rotterdam van 6 september 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Schiedam
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Schiedam (hierna: het college) aan het Vlietland Ziekenhuis vrijstelling verleend van de bestemmingsplannen "Ziekenhuis 1999" en "Kethel West" voor de aanleg van twee parkeergebieden en intensivering van het gebruik van de dam over de Poldervaart ten behoeve van het Vlietlandziekenhuis.
Bij besluit van 9 november 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 september 2005, verzonden op 7 september 2005, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, appellant in bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat haar uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 18 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 19 oktober 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 november 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 14 december 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant en van het college. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2006, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. J.C.G. Franken, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen. Voorts is als partij het Vlietland Ziekenhuis gehoord, vertegenwoordigd door mr. C.W.H. van den Berg, advocaat te Rotterdam.
2. Overwegingen
2.1. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij door het besluit tot verlening van de vrijstelling rechtstreeks in zijn belang is getroffen, omdat de vrijstelling leidt tot verslechtering van zijn woonomgeving. Hierdoor zou immers een van de laatste groene gebieden sneuvelen, aldus appellant.
2.2. Ter zitting heeft appellant bevestigd dat hij slechts opkomt tegen het onderdeel van de vrijstelling dat betrekking heeft op de intensivering van het gebruik van de dam. Er dient daarom te worden beoordeeld of appellant belanghebbende is bij dat onderdeel van het besluit.
2.3. Appellant woont op een afstand van ongeveer 200 meter van de dam over de Poldervaart. Uit de stukken blijkt dat hij gedurende een deel van het jaar, wanneer de bomen niet in blad staan, vanuit de eerste en tweede verdieping van zijn woning enig zicht heeft op de locatie van de dam. De dam vormt de verbinding tussen de toekomstige parkeerplaats en het toekomstige ziekenhuisterrein.
2.4. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.5. Thans is ter plaatse een dam over de Poldervaart aanwezig die in gebruik is voor fietsverkeer. Het geldende bestemmingsplan "Ziekenhuis 1999" voorziet in de aanleg van een pad op de dam met een breedte van 3,5 meter ten behoeve van de noodtoegang van het ziekenhuis voor hulpverleningsdiensten en voetgangers. Met de vrijstelling wordt beoogd de dam niet alleen toegankelijk te maken voor voetgangers en ambulances, maar tevens voor motorvoertuigen ten behoeve van het afzetten van personen die moeilijk ter been zijn dan wel conditioneel niet in staat zijn de afstand naar de ingang van het ziekenhuis lopend te overbruggen. De dam wordt hiertoe voorzien van twee rijbanen met een breedte van in totaal zes meter.
2.6. De ruimtelijke uitstraling van het gebruik van de dam door gemotoriseerd verkeer en de beperkte fysieke verbreding die daarmee gepaard gaat, is naar het oordeel van de Afdeling beperkt tot de directe omgeving van de dam, zodat deze gelet op het feit dat appellant woont op een afstand van 200 meter geen noemenswaardige invloed heeft op het karakter van zijn woonomgeving. Nu appellant bovendien slechts beperkt zicht heeft op de dam als de bomen geen blad dragen, welk zicht blijkens de kaart die behoort bij de vrijstelling nog verder zal worden beperkt door de aanleg van een fietsenstalling, en in aanmerking genomen dat de bescherming van natuurwaarden in het algemeen niet kan worden aangemerkt als een belang dat aan appellant persoonlijk kan worden toegerekend en waarin hij zich van anderen onderscheidt, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat appellant door de vrijstelling niet rechtsreeks in zijn individuele belangen wordt geraakt. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk had behoren te verklaren.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. O. de Savornin Lohman, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjakoviæ, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Bošnjakoviæ
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2006
410.