Home

Raad van State, 02-05-2007, BA4197, 200607001/1

Raad van State, 02-05-2007, BA4197, 200607001/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
2 mei 2007
Datum publicatie
2 mei 2007
ECLI
ECLI:NL:RVS:2007:BA4197
Zaaknummer
200607001/1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 4 mei 2005 heeft de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hierna: de Raad) de aanvraag van appellante om een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand afgewezen.

Uitspraak

200607001/1.

Datum uitspraak: 2 mei 2007

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/3275 van de rechtbank

's-Hertogenbosch van 8 augustus 2006 in het geding tussen:

appellante

en

de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch.

1.    Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2005 heeft de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hierna: de Raad) de aanvraag van appellante om een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand afgewezen.

Bij besluit van 29 augustus 2005 heeft de Raad het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 augustus 2006, verzonden op 9 augustus 2006, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 20 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 november 2006. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 2 januari 2007 heeft de Raad van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2007, waar partijen niet zijn verschenen.

2.    Overwegingen

2.1.    Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) kan de Raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.

   Ingevolge artikel 32 van de Wrb geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.

2.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 15 oktober 1999 in zaak nos. H01.99.0159 tot en met H01.99.0163 (AB 2000, 2) volgt uit de artikelen 28 en 32 van de Wrb, in onderlinge samenhang bezien, en voor zover hier van belang, dat indien sprake van één rechtsbelang met één toevoeging kan worden volstaan, tenzij sprake is van verschillende procedures dan wel in geval van één procedure sprake is van meer dan één instantie als bedoeld in artikel 32 van de Wrb.

2.3.    Het rechtsbelang, waarop de onderhavige aanvraag betrekking heeft, betreft hetzelfde rechtsbelang als waarvoor aan appellante eerder toevoeging is verleend, te weten het buiten beschouwing laten van het inkomen van de vader van appellante bij de bepaling van de hoogte van haar studiefinanciering. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de verleende toevoeging ziet op een bezwaarschrift van appellante van 4 maart 2005 tegen een besluit van de Informatie Beheer Groep (hierna: de IBG) ter zake van de hoogte van de studiefinanciering. De thans aan de orde zijnde aanvraag betreft een bezwaarschrift van appellante van 15 april 2005 tegen een opvolgend besluit van de IBG met een min of meer gelijkluidende inhoud.

2.4.    Appellante betoogt dat per procedure een aparte toevoeging behoort te worden afgegeven en aangezien zij twee bezwaarschriftprocedures voert, had dus een tweede toevoeging moeten worden afgegeven, ook al hebben beide bezwaarschriftprocedures betrekking op hetzelfde rechtsbelang.

2.5.    In de uitspraak van 27 februari 2001 in zaak no. 200002827/1 (aangehecht) heeft de Afdeling overwogen dat er geen sprake is van verschillende procedures als beide procedures wat betreft het onderwerp van geschil en het eraan ten grondslag liggende feitencomplex (vrijwel) identiek zijn. In de onderhavige zaak ligt dat niet anders. De twee bezwaarschriftprocedures zien materieel op hetzelfde geschil, zodat geen sprake is van verschillende procedures. De rechtbank is dan ook terecht tot de slotsom gekomen dat de Raad geen tweede toevoeging behoefde af te geven. Het betoog faalt derhalve.

2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.    Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Altena w.g. Van Meurs-Heuvel

Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2007

47-478.