Home

Raad van State, 11-07-2007, BA9311, 200700456/1

Raad van State, 11-07-2007, BA9311, 200700456/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
11 juli 2007
Datum publicatie
11 juli 2007
ECLI
ECLI:NL:RVS:2007:BA9311
Zaaknummer
200700456/1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 23 juni 2005 heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de staatssecretaris) appellante een bestuurlijke boete op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav) opgelegd wegens het zonder tewerkstellingsvergunning hebben laten verrichten van arbeid door [de vreemdelingen].

Uitspraak

200700456/1.

m uitspraak: 11 juli 2007

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

vennootschap onder firma Chinees Japans Specialiteitenrestaurant Tenno Garden, gevestigd te Rotterdam,

appellante,

tegen de uitspraak in zaak no. WET 06/14 van de rechtbank Rotterdam van 27 november 2006 in het geding tussen:

appellante

en

de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

1.    Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2005 heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de staatssecretaris) appellante een bestuurlijke boete op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav) opgelegd wegens het zonder tewerkstellingsvergunning hebben laten verrichten van arbeid door [de vreemdelingen].

Bij besluit van 24 november 2005 heeft de staatssecretaris het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 27 november 2006, verzonden op 4 december 2006, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 januari 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 februari 2007. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 30 maart 2007 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 mei 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door [vennoot], bijgestaan door mr. J.J. Vermeulen, advocaat te Middelharnis, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.E. van der Kamp, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.

2.    Overwegingen

2.1.    Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1˚, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.

   Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.

   Ingevolge artikel 2, tweede lid, is het verbod, bedoeld in het eerste lid, niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling ten aanzien van wie tevens een ander als werkgever optreedt, indien die ander over een voor de desbetreffende arbeid geldige tewerkstellingsvergunning beschikt.

   Ingevolge artikel 18, voor zover thans van belang, wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als beboetbaar feit aangemerkt.

   Ingevolge artikel 18a, eerste lid, kunnen beboetbare feiten worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen.

   Ingevolge artikel 18a, derde lid, voor zover thans van belang, wordt voor de toepassing van het eerste lid met een rechtspersoon gelijkgesteld:

   1˚. de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid.

   Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.

   Ingevolge artikel 19d, eerste lid, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door:

   a. een natuurlijk persoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 11.250,

   b. een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000.  

   Ingevolge artikel 19d, derde lid, stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.

   Volgens beleidsregel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav, zoals die ten tijde van belang luidden (hierna: de beleidsregels), wordt bij de berekening van een boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.

   Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op € 8.000 gesteld.

2.2.    Appellante betoogt, zakelijk weergegeven, dat de rechtbank door te overwegen dat niet elke vorm van verwijtbaarheid aan haar zijde ontbreekt en de staatssecretaris gehouden was de boetes op te leggen, niet heeft onderkend dat de mate van verwijtbaarheid gevolgen heeft voor de hoogte van de op te leggen boete. Zij stelt in dit verband te goeder trouw te zijn geweest, nu ten behoeve van de vreemdelingen [A] en [B] een tewerkstellingsvergunning is afgegeven aan Recruit a Student Project B.V. en zij ervan is uitgegaan dat deze vergunningen persoonsgebonden waren. Ten aanzien van de vreemdeling [C] is zij afgegaan op haar sofinummer en de mededeling dat betrokkene student was. Onder die omstandigheden dient zij minder zwaar beboet te worden dan een persoon die doelbewust de wet overtreedt. De rechtbank heeft er dan ook onvoldoende blijk van gegeven in haar beoordeling te hebben betrokken in hoeverre de opgelegde boete in redelijke verhouding staat tot de ernst van de overtreding, aldus appellante.

2.2.1.     Niet in geschil is dat de vreemdelingen [A] en [B] niet via Recruit a Student Project B.V. door appellante zijn ingeleend, zodat de uitzondering op het verbod om een vreemdeling zonder tewerkstellingsvergunning arbeid te laten verrichten als neergelegd in artikel 2, tweede lid, van de Wav, niet van toepassing is. Nu appellante niet beschikte over ten behoeve van de vreemdelingen afgegeven tewerkstellingsvergunningen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris terecht heeft geconstateerd dat zij artikel 2, eerste lid, van de Wav, heeft overtreden.

2.2.2.    In situaties van overtreding van de Wav waarin sprake is van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid wordt van boeteoplegging afgezien. Hiertoe dient appellante aannemelijk te maken dat zij de maximale van haar te vergen zorg heeft betracht ter voorkoming van de overtreding. Hierin is zij echter niet geslaagd. Immers, uit de verklaring van [vennoot], één van de vennoten van appellante, behorende bij het op ambtseed, respectievelijk ambtsbelofte opgemaakte rapport van 13 april 2005, blijkt dat geen kopie is gemaakt van de achterzijde van de verblijfsvergunningen van de vreemdelingen waarop de arbeidsmarktaantekening zich bevindt en dat is afgegaan op de mededelingen van de vreemdelingen dat zij mochten werken.

   Voorts kan, zoals de minister in zijn reactie op het hoger-beroepschrift heeft gesteld, een zeer beperkte mate van verwijtbaarheid aanleiding geven de opgelegde boete te matigen. Hiervan is evenmin sprake. Appellante heeft zich immers, gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden, onvoldoende op de hoogte gesteld van de status van de vreemdelingen, hetgeen voor haar rekening en risico komt. De rechtbank heeft derhalve terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de boete ten onrechte was opgelegd dan wel diende te worden gematigd. Dat appellante, naar zij stelt, de wet niet opzettelijk heeft overtreden, maakt dit niet anders.

   Het betoog faalt.

2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.    Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, Leden,

in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Wagtendonk     w.g. Groeneweg

Voorzitter     ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2007

32-510.