Home

Raad van State, 22-08-2007, BB2171, 200701417/1

Raad van State, 22-08-2007, BB2171, 200701417/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
22 augustus 2007
Datum publicatie
22 augustus 2007
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2007:BB2171
Zaaknummer
200701417/1
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023], Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 8:29, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 8:70

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 11 augustus 2005 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de Minister) 18 documenten betreffende de inspanningen van de Staat met betrekking tot het handelsconflict tussen appellant en de staat Oeganda openbaar gemaakt.

Uitspraak

200701417/1.

Datum uitspraak: 22 augustus 2007.

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. Awb 05/1713 van de rechtbank Groningen van 15 januari 2007 in het geding tussen:

appellant

en

de Minister van Buitenlandse Zaken.

1.    Procesverloop

Bij besluit van 11 augustus 2005 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de Minister) 18 documenten betreffende de inspanningen van de Staat met betrekking tot het handelsconflict tussen appellant en de staat Oeganda openbaar gemaakt.

Bij besluit van 4 november 2005 heeft de Minister het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 januari 2007, verzonden op 16 januari 2007, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en bepaald dat appellant de afschriften van de vertrouwelijke stukken, welke hij via zijn gemachtigde heeft ontvangen, dient te vernietigen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 20 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 30 maart 2007 heeft de Minister van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juli 2007, waar appellant, in persoon, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. W.H. Simonis, zijn verschenen.

2.    Overwegingen

2.1.    Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

2.2.    De Minister heeft zich in het besluit van 4 november 2005 op het standpunt gesteld dat bij het dossieronderzoek niet meer dan 18 documenten zijn aangetroffen die op het verzoek van appellant betrekking hebben. Deze 18 documenten zijn bij besluit van 11 augustus 2005 reeds openbaar gemaakt. De rechtbank heeft het standpunt van de Minister onderschreven.

2.2.1.    De rechtbank heeft abusievelijk afschriften van de stukken welke de Minister aan de rechtbank had overgelegd met het verzoek om op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te bepalen dat vanwege gewichtige redenen uitsluitend de rechtbank kennis daarvan zou mogen nemen, aan de gemachtigde van appellant doen toekomen. Appellant heeft, via deze gemachtigde, eveneens afschriften van deze stukken ontvangen. Bij brief van 15 februari 2006 heeft de gemachtigde van appellant de hem toegestuurde afschriften van die stukken aan de rechtbank geretourneerd. Appellant heeft de hem door zijn gemachtigde toegestuurde kopieën daarvan evenwel niet aan de rechtbank teruggestuurd.

2.3.    Appellant stelt zich op het standpunt dat er, naast de 18 reeds openbaar gemaakte stukken en de stukken waarvan hij abusievelijk een afschrift heeft ontvangen, nog andere relevante stukken betreffende de inspanningen van de Staat met betrekking tot het handelsconflict tussen hem en de staat Oeganda bij de Minister berusten.

2.3.1.    Deze stelling leidt niet tot gegrondverklaring van het hoger beroep. Wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer bij hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, is het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch bij dat bestuursorgaan berust. De mededeling van de Minister dat geen andere relevante stukken bij hem berusten komt de Afdeling niet ongeloofwaardig voor. Met de enkele stelling van appellant dat er in 1985 een nota van de Nederlandse Ambassade te Nairobi is overhandigd aan de Oegandese zaakgelastigde te Nairobi is niet aannemelijk gemaakt dat deze nota dan wel enig ander relevant stuk ook daadwerkelijk bestaat, noch dat deze stukken bij de Minister berusten. Op grond hiervan heeft de rechtbank terecht overwogen dat de Minister zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat alle relevante stukken aan appellant zijn toegezonden en dat het verzoek om openbaarmaking van verdere relevante stukken dan ook terecht afgewezen is.

2.4.    Voorts betoogt appellant dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat hij de afschriften van de vertrouwelijke stukken, welke hij via zijn gemachtigde van de rechtbank heeft ontvangen, dient te vernietigen.

2.4.1.    Dit betoog treft doel. Artikel 8:70 van de Awb geeft een limitatieve opsomming van de vier hoofddicta die de rechtbank ter beschikking staan bij het doen van een uitspraak. Daarnaast bieden de artikelen 8:71 tot en met 8:75a de grondslag voor verschillende nevendicta. De opdracht van de rechtbank aan appellant om de afschriften van de vertrouwelijke stukken, die hij via zijn gemachtigde heeft ontvangen, te vernietigen, vormt niet één van de ingevolge artikel 8:70 mogelijke hoofddicta. Evenmin voorzien de daaropvolgende artikelen in een zodanig nevendictum. Ook overigens voorzien de Awb noch de Wob in de toekenning van de bevoegdheid aan de rechtbank om op een dergelijke wijze zelf in de zaak te voorzien. Hoewel met de rechtbank kan worden vastgesteld dat appellant ten onrechte in het bezit van afschriften van de vertrouwelijk aan de rechtbank overgelegde stukken is gekomen, heeft de rechtbank derhalve ten onrechte deze opdracht aan appellant gegeven.

2.5.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank appellant heeft opgedragen de stukken waarvan hij abusievelijk een afschrift heeft ontvangen te vernietigen.

2.6.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

3.    Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Groningen van 15 januari 2007 in zaak no. Awb 05/1713, voor zover de rechtbank daarbij heeft bepaald dat appellant de afschriften van de vertrouwelijke stukken welke hij via zijn gemachtigde heeft ontvangen, dient te vernietigen;

III.    bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

IV.    gelast dat de Staat der Nederlanden aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 211,00 (zegge: tweehonderdelf euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Klein

Voorzitter    ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2007.

176-538.