Home

Raad van State, 06-02-2008, BC3624, 200703891/1

Raad van State, 06-02-2008, BC3624, 200703891/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
6 februari 2008
Datum publicatie
6 februari 2008
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2008:BC3624
Zaaknummer
200703891/1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 16 december 2004 heeft de raad van de gemeente Beek (hierna: de gemeenteraad) het verzoek om vergoeding van planschade van appellanten afgewezen.

Uitspraak

200703891/1.

Datum uitspraak: 6 februari 2008

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. 05/2408 van de rechtbank Maastricht van 27 april 2007 in het geding tussen:

appellanten

en

de raad van de gemeente Beek.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2004 heeft de raad van de gemeente Beek (hierna: de gemeenteraad) het verzoek om vergoeding van planschade van appellanten afgewezen.

Bij besluit van 29 september 2005 heeft de gemeenteraad het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 april 2007, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 29 september 2005 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 5 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen op 6 juni 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. Ph.W.A.M. van Roy, advocaat te Beek, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. D.H.A.S. Gidding, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals dit luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een bestemmingsplan of een vrijstelling, als bedoeld in artikel 19 van de WRO schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2.2. Appellanten hebben verzocht om vergoeding van schade in de vorm van waardevermindering van de onroerende zaak aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het pand) die zij stellen te lijden ten gevolge van het bestemmingsplan "Kern Beek".

2.3. Niet in geschil is dat appellanten door het nieuwe bestemmingsplan "Kern Beek" vergeleken met het oude planologische regime in een nadeliger planologische positie zijn geraakt.

2.4. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de gemeenteraad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het nieuwe bestemmingsplan "Kern Beek" voor hen voorzienbaar was op het moment van het sluiten van een mondelinge koopovereenkomst met betrekking tot het pand, zodat de door hen geleden schade voor hun rekening en risico komt. Volgens appellanten hebben zij genoegzaam aannemelijk gemaakt dat vóór 17 mei 1999, vanaf welk moment ook naar het oordeel van de rechtbank de wijziging van het toen geldende planologische regime op zijn vroegst voorzienbaar was, tussen hen en de [toenmalige eigenaar] een mondelinge koopovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot het pand. Gelet hierop heeft de rechtbank, aldus appellanten, ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 29 september 2005 in stand gelaten.

2.5. Dit betoog faalt. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat appellanten er niet in zijn geslaagd aannemelijk te maken dat vóór 17 mei 1999 definitief overeenstemming was bereikt over de verkoop van het pand. Zij heeft daartoe met juistheid overwogen dat daarvoor onvoldoende steun is te vinden in de gedingstukken en de op onderdelen niet met elkaar strokende verklaringen van appellanten van 22 maart 2004, de voormalige eigenaar van 29 maart 2004 en van [naam] van 14 januari 2005. De twee nadere verklaringen van de voormalige eigenaar en [naam] van 25 mei 2007 en 26 mei 2007 dragen evenmin tot het bewijs bij omdat daaruit veeleer blijkt dat de koopovereenkomst in verband met de financiering pas kort vóór 19 juli 1999 tot stand is gekomen.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Wagtendonk w.g. Ouwehand

voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2008

224.