Home

Raad van State, 14-05-2008, BD1466, 200704234/1

Raad van State, 14-05-2008, BD1466, 200704234/1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 12 juni 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Roerdalen bij besluit van 2 november 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Roerstreek-Noord/Roerstreek-Oost".

Uitspraak

200704234/1.

Datum uitspraak: 14 mei 2008

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellante sub 1], gevestigd te [woonplaats],

2. het college van burgemeester en wethouders van Roerdalen,

appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Limburg,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Roerdalen bij besluit van 2 november 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Roerstreek-Noord/Roerstreek-Oost".

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juni 2007, en het college van burgemeester en wethouders van Roerdalen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 augustus 2007, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de minister van Verkeer en Waterstaat een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2008, waar het college, vertegenwoordigd door M. Pörteners, ambtenaar in dienst van de provincie Limburg, is verschenen. Voorts zijn als partij verschenen de minister van Verkeer en Waterstaat, vertegenwoordigd door

J.E. Hodselmans, ambtenaar in dienst van het ministerie,

en Prorail B.V., vertegenwoordigd door D. van Bemmel en S.H.J. Boers, beiden werkzaam bij Prorail B.V.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

2.2. De minister van Verkeer en Waterstaat heeft betoogd dat het college van burgemeester en wethouders van Roerdalen niet als belanghebbende bij het bestreden besluit kan worden aangemerkt. Daartoe wordt aangevoerd dat het goedkeuringsbesluit betrekking heeft op een door de raad van de gemeente Roerdalen vastgesteld bestemmingsplan.

2.2.1. Ingevolge artikel 1:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden ten aanzien van bestuursorganen, de hun toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd. De ruimtelijke ordening van het grondgebied van een gemeente is een mede aan het college van burgemeester en wethouders toevertrouwd belang. Dit volgt onder meer uit diverse bepalingen in de Wet op de Ruimtelijke Ordening en het Besluit op de Ruimtelijke Ordening 1985, en uit de bevoegdheid tot het verlenen van vrijstellingen op grond van bepalingen uit bestemmingsplannen alsmede uit de bevoegdheid tot handhavend optreden bij overtreding van verbodsbepalingen in bestemmingsplannen. Gelet hierop dient het college van burgemeester en wethouders van Roerdalen als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene west bestuursrecht te worden aangemerkt bij het besluit omtrent goedkeuring van het bestemmingsplan "Roerstreek-Noord/Roerstreek-Oost".

2.3. Het college heeft goedkeuring onthouden aan de wijzigingsbevoegdheid op grond waarvan de bestemming "Spoorwegdoeleinden S" kan worden gewijzigd in de bestemming "Groenvoorziening G". Daarbij heeft het college in aanmerking genomen dat deze wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft op een gedeelte van het historische tracé van de goederenspoorlijn IJzeren Rijn. Ingevolge het zogeheten Scheidingsverdrag en het IJzeren Rijnverdrag heeft het Koninkrijk de Nederlanden aan het Koninkrijk België het recht van doortocht op dit historische tracé verleend, welk recht in de uitspraak van 24 mei 2005 van het Permanente Hof van Arbitrage is bevestigd. Wijziging van de desbetreffende verdragen binnen de planperiode acht het college niet aannemelijk, zodat de bestemming "Groenvoorziening G" volgens het college binnen de planperiode niet uitvoerbaar is.

2.3.1. Het college van burgemeester en wethouders van Roerdalen voert aan dat het spoortracé waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft sedert 1991 feitelijk niet meer in gebruik is. Het tracédeel zal ook in de toekomst niet meer gebruikt worden, onder meer omdat het niet is begrepen in het voorkeurstracé van de minister van Verkeer en Waterstaat voor de reactivering van de IJzeren Rijn.

2.3.2. Het betoog van het college van burgemeester en wethouders van Roerdalen slaagt niet. Dat het desbetreffende tracédeel van de IJzeren Rijn sedert 1991 niet meer als zodanig wordt gebruikt en waarschijnlijk niet opnieuw in gebruik zal worden genomen, laat onverlet dat het recht van het Koninkrijk België op doortocht over dit spoortracé dient te worden gerespecteerd. Zolang de desbetreffende verdragen niet zijn gewijzigd dient voorkomen te worden dat handelingen plaatsvinden die de nakoming van deze verplichting beletten. Omdat niet aannemelijk is geworden dat de desbetreffende verdragen binnen de planperiode gewijzigd worden, heeft het college terecht goedkeuring onthouden aan de desbetreffende wijzigingsbevoegdheid.

2.3.3. De conclusie is dat hetgeen het college van burgemeester en wethouders van Roerdalen heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Roerdalen is ongegrond.

2.4. [appellante sub 1] voert onder meer aan dat het college heeft miskend dat haar bedrijfsperceel onvoldoende bouwmogelijkheden heeft.

2.4.1. Het bestemmingsvlak met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden B" heeft betrekking op meerdere bedrijfspercelen, waaronder dat van [appellante sub 1]. Op de plankaart zijn binnen dit bestemmingsvlak bebouwingspercentages van 30 en 65 aangeduid.

Blijkens artikel 5, lid 4, onder 4, van de planvoorschriften hebben deze percentages betrekking op een bouwperceel. Een bouwperceel is blijkens artikel 1, onder 15, van de begripsbepalingen van het bestemmingsplan een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Op de plankaart zijn binnen het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden B" geen bouwpercelen aangeduid. Uit het voorgaande volgt dat aan de op plankaart aangeduide bebouwingspercentages geen bindende betekenis toekomt. Voor de ter zitting door het college gegeven interpretatie, dat uitgegaan dient te worden van het kadastrale perceel, bieden de plankaart noch de planvoorschriften een aanknopingspunt, reeds omdat er verschillende bebouwingspercentages in het bestemmingsvlak zijn aangeduid en op grond van het bestemmingsplan niet kan worden vastgesteld welk bebouwingspercentage van toepassing is op het kadastrale perceel van [appellante sub 1]

2.4.2. De conclusie is dat hetgeen [appellante sub 1] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestemmingsplan, voor zover dat betrekking heeft op het bedrijfsperceel van [appellante sub 1], is vastgesteld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Door het bestemmingsplan in zoverre goed te keuren heeft het college gehandeld in strijd met dit beginsel, in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd. Hieruit volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan het desbetreffende deel van de plankaart.

Bespreking van hetgeen [appellante sub 1] overigens heeft aangevoerd, kan de Afdeling op grond van het voorgaande achterwege laten.

2.5. Ten aanzien van het college van burgemeester en wethouders van Roerdalen bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Ten aanzien van [appellante sub 1] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellante sub 1] gegrond;

II. vernietigt het besluit van 12 juni 2007, kenmerk 2007/22996, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden B", voor zover dat betrekking heeft op het bedrijfsperceel van [appellante sub 1];

III. onthoudt goedkeuring aan het plandeel genoemd onder II;

IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 12 juni 2007;

V. verklaart het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Roerdalen ongegrond;

VI. gelast dat de provincie Limburg aan [appellante sub 1] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Tulmans, ambtenaar van Staat.

w.g. Hoekstra w.g. Tulmans

voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2008

381.