Home

Raad van State, 26-06-2008, BD6230, 200800038/1

Raad van State, 26-06-2008, BD6230, 200800038/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
26 juni 2008
Datum publicatie
3 juli 2008
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2008:BD6230
Zaaknummer
200800038/1
Relevante informatie
Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-10-2022], Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-10-2022] art. 29

Inhoudsindicatie

Asiel / vertrouwensbeginsel / minuut is intern stuk in besluitvorming

Gelet op de beperkte betekenis van de bij het besluit van 22 mei 2002 behorende (concept)minuut en in aanmerking genomen dat in dat besluit is vermeld dat de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000, klaagt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vreemdeling aan de inhoud van bedoelde minuut het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas door de staatssecretaris niet meer ter discussie zou worden gesteld.

Uitspraak

200800038/1.

Datum uitspraak: 26 juni 2008

RAAD VAN STATE

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie,

appellant,

tegen de uitspraak in zaak nr. 07/9454 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 26 november 2007 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris van Justitie.

1. Procesverloop

Bij besluit van 1 februari 2007 heeft de minister van Justitie een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 26 november 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 2 januari 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2.1. In de grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de bij het besluit van 22 mei 2002, waarbij de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) is verleend, behorende minuut moet worden aangemerkt als een bewuste en uitdrukkelijke standpuntbepaling van de staatssecretaris over de geloofwaardigheid van het asielrelaas van de vreemdeling en dat de vreemdeling daaraan het gerechtvaardigde vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat de geloofwaardigheid door de staatssecretaris niet meer ter discussie zou worden gesteld. Daartoe betoogt de staatssecretaris dat de rechtbank aldus heeft miskend dat uit de minuut niet volgt op welke gronden het besluit van 22 mei 2002 tot inwilliging van de asielaanvraag van de vreemdeling is genomen en dat uit dat besluit slechts valt op te maken dat indertijd is geoordeeld dat de vreemdeling geen aanspraak heeft op een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, van de Vw 2000 en dat geen twijfel bestond omtrent de identiteits– en nationaliteitsgegevens van de vreemdeling. De minuut is een intern stuk dat geen deel uitmaakt van het desbetreffende besluit en kan ook niet worden gezien als motivering van dat besluit. De motivering wordt vermeld bij de bekendmaking van het besluit, aldus de staatssecretaris.

2.1.1. In een brief van 4 mei 2000 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken II, 1999-2000, 26 732 en 26 975, nr. 14) is de staatssecretaris onder verwijzing naar een op 17 april 2000 gehouden wetgevingsoverleg ondermeer ingegaan op de betekenis van de minuut van een beschikking (p. 21). In de minuut licht de beslismedewerker aan degene aan wie hij het door hem opgestelde concept-besluit ter goedkeuring en vaststelling voorlegt, kort toe hoe hij tot dat concept is gekomen. De beschikking komt aldus tot stand met behulp van de minuut.

2.1.2. De zogenoemde minuut is derhalve een intern stuk dat een rol speelt in het besluitvormingsproces maar dat geen deel uitmaakt van het uiteindelijke besluit. Aan de inhoud van de bij het besluit van 22 mei 2002 behorende (concept)minuut komt derhalve geen, althans geen doorslaggevende betekenis toe ter vaststelling van de gronden waarop dat besluit berust en de reikwijdte daarvan. Dat geldt temeer nu tijdens de behandeling van de Vw 2000 in de Tweede Kamer der Staten-Generaal het in het oorspronkelijke wetsvoorstel opgenomen artikel 40 (thans 42), tweede lid, dat er toe strekte dat bij de inwilliging van een aanvraag om een asielvergunning bepaalde tijd vermelding van de motivering in de desbetreffende beschikking achterwege kon blijven, bij de derde nota van wijziging van dat wetsvoorstel (Kamerstukken II, 1999-2000, 26 732, nr. 73) is komen te vervallen. Dit betekent dat ook bij een besluit als vorenbedoeld een motivering moet worden gegeven en dat die motivering bepalend is voor dat besluit.

2.1.3. Zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 maart 2002 in zaak nr. 200105914; AB 2002,132) ligt in een besluit tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 het oordeel besloten dat geen aanspraak bestaat op verlening van een zodanige vergunning op de voet van de onderdelen a tot en met c van dit artikellid.

2.1.4. Gelet op de beperkte betekenis van de bij het besluit van 22 mei 2002 behorende (concept)minuut en in aanmerking genomen dat in dat besluit is vermeld dat de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000, klaagt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vreemdeling aan de inhoud van bedoelde minuut het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas door de staatssecretaris niet meer ter discussie zou worden gesteld.

De vreemdeling heeft in het verweerschrift gesteld dat hij belang heeft bij het kennisnemen van de minuut omdat hij dan ter voorbereiding van een mogelijke intrekking van de op de d-grond verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan nagaan om welke redenen de staatssecretaris van mening is dat hij niet in aanmerking komt voor een dergelijke vergunning op een van de overige gronden van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000. Voor zover de vreemdeling aldus beoogt te betogen dat de minuut behorende bij het te nemen besluit van 22 mei 2002 voor de door de vreemdeling ingediende aanvraag om een asielvergunning voor onbepaalde tijd bindende betekenis heeft, treft dat betoog geen doel.

De grief slaagt.

2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De zaak zal met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank worden teruggewezen, om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.

2.3. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 26 november 2007 in zaak nr. 07/9454;

III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;

IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Brugman, ambtenaar van Staat.

w.g. Lubberdink

voorzitter

w.g. Brugman

ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2008

205.

Verzonden: 26 juni 2008

Voor eensluidend afschrift,

de secretaris van de Raad van State,

voor deze,

mr. H.H.C. Visser,

directeur Bestuursrechtspraak