Raad van State, 03-09-2008, BE9723, 200706698/1
Raad van State, 03-09-2008, BE9723, 200706698/1
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 3 september 2008
- Datum publicatie
- 3 september 2008
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2008:BE9723
- Zaaknummer
- 200706698/1
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 3 juli 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) beslist over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Voorst (hierna: de raad) bij besluit van 27 november 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied 1996, partiële herziening Het Beloofde Land" (hierna: het plan).
Uitspraak
200706698/1.
Datum uitspraak: 3 september 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D] en [appellante E], wonend en gevestigd te [woonplaats],
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) beslist over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Voorst (hierna: de raad) bij besluit van 27 november 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied 1996, partiële herziening Het Beloofde Land" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 september 2007, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 oktober 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst en [derde-belanghebbende], een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2008, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. J. Veltman, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.J.R.M. Nelissen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door drs. ing. R. Mensink en drs. P.S.E. Dekker, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, en [derde-belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. A.P.W. Esmeijer, advocaat te Enschede.
2. Overwegingen
Ontvankelijkheid
2.1. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college door de belanghebbende die tegen het vastgestelde plan tijdig bedenkingen heeft ingebracht bij het college. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig bedenkingen heeft ingebracht.
2.2. Ingevolge artikel 2:1, eerste lid, van de Awb kan een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
Het bestuursorgaan kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
2.3. Het college heeft alleen [appellant A] als indiener van de bedenkingen aangemerkt, omdat het college zich op het standpunt stelt dat het bedenkingengeschrift alleen door [appellant A] is ondertekend en ingediend.
2.4. [appellant A] heeft in het bedenkingschrift gesteld mede te handelen namens [appellant B], [appellant C], [appellant D] en [appellante E] De door [appellant A] overgelegde machtigingen waaruit zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid blijkt zijn eerst door het college ontvangen nadat het zijn besluit had genomen.
2.5. De omstandigheid dat [appellant A] namens [appellant B], [appellant C], [appellant D] en [appellante E] bij het college bedenkingen heeft ingediend zonder dat hij daarbij een machtiging heeft overgelegd, brengt naar het oordeel van de Afdeling niet met zich dat er geen bedenkingen zijn ingebracht door die anderen. Ingevolge artikel 2:1, tweede lid, van de Awb kan het bestuursorgaan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het college weliswaar aan [appellant A] heeft gevraagd een machtiging over te leggen, maar dat dit zo kort voor het nemen van het bestreden besluit is gebeurd, dat [appellant A] in redelijkheid te kort de tijd is gegund om hier, voordat het besluit werd genomen, gevolg aan te kunnen geven. Onder deze omstandigheid kan naar het oordeel van de Afdeling [appellant A] niet worden tegengeworpen dat hij de machtiging niet op tijd heeft overgelegd.
2.6. De Afdeling is dan ook van oordeel dat de personen namens wie [appellant A] stelt mede te hebben gehandeld allen moeten worden geacht tijdig bedenkingen te hebben ingebracht bij het college en derhalve, anders dan het college heeft gesteld, allen kunnen worden ontvangen in hun beroep.
Procedurele aspecten
2.7. Behoudens in het geval als bedoeld in artikel 28, derde lid, van de WRO en in het geval geen bedenkingen zijn ingediend tegen het vastgestelde plan, welke gevallen zich hier niet voordoen, wordt ingevolge artikel 10:31, vierde lid, van de Awb, in samenhang met artikel 28, tweede lid, van de WRO, een besluit tot goedkeuring geacht te zijn genomen, indien binnen zes maanden na afloop van de termijn van terinzagelegging van het vastgestelde plan geen besluit omtrent goedkeuring is bekendgemaakt aan het bestuursorgaan dat het aan goedkeuring onderworpen besluit heeft genomen. Ingevolge artikel 10:29, tweede lid, van de Awb kan de goedkeuring niet worden ingetrokken.
2.8. De termijn van terinzagelegging van het vastgestelde plan liep af op 24 januari 2007. Derhalve eindigde bedoelde termijn voor bekendmaking van het besluit omtrent goedkeuring van dit plan op 24 juli 2007. Het besluit omtrent goedkeuring van 3 juli 2007 is blijkens de verzendstempel evenwel eerst op 26 juli 2007 aan de raad bekendgemaakt. Gelet hierop is ingevolge artikel 10:31, vierde lid, van de Awb in samenhang met artikel 28, tweede lid, van de WRO het plan van rechtswege goedgekeurd.
2.9. Nu het plan van rechtswege is goedgekeurd, is de Afdeling van oordeel dat het college door dit bij het bestreden besluit van 3 juli 2007 te vervangen, hetgeen neerkomt op een intrekking van de goedkeuring van rechtswege, in strijd met het bepaalde in artikel 10:29, tweede lid, van de Awb heeft gehandeld.
2.10. Het beroep van [appellanten] is in zoverre gegrond, zodat het besluit van 3 juli 2007 dient te worden vernietigd.
2.11. Het beroep van [appellanten] wordt geacht mede te zijn gericht tegen de goedkeuring van rechtswege.
Goedkeuring van rechtswege
2.12. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb dient te worden onderzocht of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast dient er op toe te worden gezien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
Provinciaal beleid
2.13. Het plan voorziet in een planologische regeling ten behoeve van de aanleg van een landgoed met een totale oppervlakte van circa 9,6 hectare (hierna: het landgoed) in de gemeente Voorst. Het plan maakt tevens de bouw van een landhuis mogelijk. Tevens wordt een wandelpad aangelegd op het landgoed.
2.14. [appellanten] betogen dat de aanleg van het landgoed strijdig is met het provinciale beleid, neergelegd in het Streekplan Gelderland 2005 (hierna: het streekplan) en het Reconstructieplan Veluwe (hierna: het reconstructieplan).
2.15. Het landgoed ligt tussen de Oudhuizerstraat, de spoorlijn Apeldoorn-Zutphen en de Klarenbeek in. Het betreft een overgangsgebied van bos naar grasland. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan het Appensche bos. Aan de zuidzijde liggen (open) weilanden. De Klarenbeek stroomt deels langs, deels over het landgoed. De gronden hebben thans een agrarische bestemming en worden dienovereenkomstig gebruikt.
2.16. Paragraaf 2.8 van het streekplan heeft betrekking op landgoederen. Hierin is aangegeven dat ter bevordering van de landschappelijke en ecologische kwaliteit, de toegankelijkheid en de aantrekkelijkheid voor recreanten, vooral wandelaars, in Gelderland de mogelijkheid wordt geboden om nieuwe landgoederen aan te leggen. Als definitie van een nieuw landgoed geldt: een openbaar toegankelijk bos- en/of natuurcomplex (al dan niet met overige gronden) met daarin een woongebouw van allure met in beginsel maximaal drie wooneenheden en een minimale omvang van het nieuwe bos of natuurgebied van 5 ha. Nieuwe landgoederen kunnen gesticht worden in delen van het Groenblauwe raamwerk ('EHS-verweving', 'EHS-verbindingszones') en in het 'Multifunctioneel gebied', niet in 'EHS-natuur', 'waardevol open gebied', bij weidevogel- en ganzengebieden van provinciaal belang of in het concentratiegebied voor intensieve teelten. Gebieden die met name geschikt geacht worden zijn gebieden met een grote mate van verweving, gebieden waar bebossing gewenst is, grondwaterbeschermingsgebieden en dergelijke.
2.17. Het plangebied is in het streekplan en het reconstructieplan aangewezen als "groene wig" en maakt deel uit van een ecologische poort: de Beekbergse Poort.
2.18. Paragraaf 2.12.5. van het streekplan heeft betrekking op groene wiggen. Hierin is aangegeven dat rondom het Veluwemassief als ruimtelijk doel geldt dat de krans van dorpen, stadjes en steden niet aan elkaar groeit en volledig versteent. Het Veluwebeleid richt zich op het veilig stellen van de nog gave randen in de vorm van groene wiggen. Daarmee worden de lanschappelijke overgangen tussen Veluwemassief en randgebieden gewaarborgd. Groene wiggen liggen tussen kernen in. De breedte van de groene wig is afhankelijk van de maximale ruimte tussen de kernen. De groene wiggen kennen een karakteristieke verweving van functies. Binnen enkele groene wiggen zijn ecologische poorten voorzien.
In de groene wiggen geldt een 'ja, mits' beleid. Nieuwe bouwlocaties zijn niet uitgesloten, op voorwaarde dat deze passen in de 'zoekzones landschappelijke versterking' en kunnen bijdragen aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, bijvoorbeeld afronding van kernen, hergebruik (agrarische) bebouwing, nieuwe landgoederen en amoveren van overtollige bebouwing.
Ingevolge het streekplan zijn binnen enkele groene wiggen ook ecologische poorten voorzien, die zorgen voor natuurlijke verbindingen tussen de hoge en drogere gronden van het Veluwemassief en de IJsselvallei. Het gaat onder meer om de Beekbergse Poort.
2.19. In het reconstructieplan worden acht gebieden aangewezen die het Centraal Veluws Natuurgebied moeten gaan verbinden met de uiterwaarden van de IJssel. Planten en dieren kunnen via deze zogenaamde "poorten" hun leefgebied verruimen. Een van deze poorten is de Beekbergse Poort. Het beleid ten aanzien van de Beekbergse Poort wordt in paragraaf 1.3.3 van het reconstructieplan, op hoofdlijnen, als volgt beschreven:
Ten aanzien van het landschap:
"In de groene wig richten we ons op het behoud en kwaliteitsverbetering van ecologische waarden van natte natuurgebieden en het beeksysteem. Nieuwe landgoederen en buitens krijgen de mogelijkheid zich hier te ontwikkelen. We willen hier zoveel mogelijk het landelijk gebied, het landschap, de natuurlijke overgangen en de cultuurhistorische waarden behouden. Waar mogelijk versterken we ze door de aanleg van kleinschalige landschappelijke elementen en nieuwe landgoederen en buitens."
Ten aanzien van natuur:
"De Beekbergse poort is een robuuste structuur die de relatie tussen het Centraal Veluws Natuurmassief en de IJsselvallei versterkt. In deze poort is de ontwikkelingsruimte voor nieuwe landgoederen en buitens, gecombineerd met waterberging."
Ten aanzien van water:
"Andere ontwikkelingen waarop aangehaakt kan worden zijn bijvoorbeeld: (…) Beekbergse Poort en nieuwe landgoederen. Hier liggen ook belangrijke kansen voor het realiseren van ruimte voor water."
2.20. Nieuwe landgoederen zijn onder meer toegestaan op gronden die in het streekplan zijn aangeduid als 'Multifunctioneel gebied' en als 'EHS-verweving'. De gronden van het landgoed zijn dienovereenkomstig aangeduid. Het Appensche bos aan de noordzijde van het landgoed is aangewezen als 'EHS-natuur', evenals de Klarenbeek. Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellanten] niet aannemelijk gemaakt dat het plan tot een onaanvaardbare inbreuk op de provinciale ecologische hoofdstructuur zal leiden. De door [appellanten] overgelegde notities van Bureau Waardenburg BV van 2 maart 2006 en 28 juli 2006 kunnen niet tot dat oordeel leiden. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de aanplant van bos er toe leidt dat de Klarenbeek onaanvaardbaar wordt aangetast. Uit de diverse plannen op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau volgt dat de aanplant van bos in het gebied aanvaardbaar is en strekt tot versterking van de landschappelijke en natuurlijke waarden van het gebied. In het plan is een zo groot mogelijke afstand tussen bebouwing en de Klarenbeek gerealiseerd. Bovendien wordt voorzien in de aanleg van extra natuur tussen de bebouwing en de Klarenbeek.
2.21. Het nieuwe landgoed voldoet aan de in het streekplan gestelde eis van 5 ha nieuwe natuur. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het grasland daarbij niet in aanmerking is genomen, zodat hetgeen [appellanten] in dat verband hebben betoogd, geen doel treft. Naar het oordeel van de Afdeling kon bij het antwoord op de vraag of is voldaan aan 5 ha nieuwe natuur het rabattenbos worden meegeteld. Voor zover het beroep van [appellanten] zich richt tegen de aanleg van het zogenoemde rabattenbos, overweegt de Afdeling dat in het plan geen onderscheid wordt gemaakt tussen typen bos. Dit bezwaar heeft dan ook geen betrekking op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Deze beroepsgrond dient derhalve buiten beschouwing te blijven.
2.22. Anders dan [appellanten] betogen, heeft de raad op goede gronden als uitgangspunt kunnen nemen dat het landgoed een recreatieve meerwaarde heeft. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat op het landgoed een wandelpad wordt aangelegd, dat wordt opengesteld voor wandelaars conform de criteria die daarvoor gelden op grond van de Natuurschoonwet.
2.23. [appellanten] hebben niet aangetoond dat het plan zich niet verdraagt met het provinciale ruimtelijke beleid dat betrekking heeft op groene wiggen en ecologische poorten. Nieuwe landgoederen worden uitdrukkelijk genoemd als methode om de doelstellingen ten aanzien van groene wiggen en ecologische poorten te realiseren. Waar groene wiggen en ecologische poorten samenvallen - zoals in het plangebied het geval - is het provinciale beleid gericht op veiligstellen van de aanwezige openheid en een kwalitatieve verbetering van de inrichting om het gebied geschikt te maken als verbindingszone. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de aanleg het stichten van het landgoed niet bijdraagt aan het bereiken van deze doelstelling. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de openheid van het terrein gehandhaafd blijft, doordat een gedeelte van de huidige beplanting wordt verwijderd. Door de afwisseling van open ruimtes en bos krijgt het landgoed een kleinschalig karakter. Dat past goed in de omgeving waar soortgelijke ontwikkelingen in gang zijn gezet op naastgelegen landgoederen.
2.24. Het betoog van [appellanten] dat het plan in strijd is met het streekplan en het reconstructieplan kan mitsdien niet slagen.
2.25. Voorts hebben [appellanten] betoogd dat de Visie Beekbergse Poort (hierna: de visie) een uitwerking is van het streekplan en daarmee behoort tot het toetsingskader van het college en dat het plan zich niet verdraagt met onderdelen van de visie. Naar het oordeel van de Afdeling vormt de visie geen uitwerking van het streekplan en behoort deze niet tot het (formele) toetsingskader van het college. Aan de Beekbergse Poort is informeel invulling gegeven door de Stuurgroep Beekbergse Poort. Daaraan is deelgenomen door onder meer vertegenwoordigers van de provincie, de betrokken gemeenten, het waterschap, Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en Gelders Particulier Grondbezet. In de visie zijn een aantal uitgangspunten en opgaven vastgelegd. In paragraaf 1.7 van de visie is vermeld dat uitvoering slechts geschiedt op basis van vrijwilligheid. De beroepsgronden die betrekking hebben op de visie, kunnen reeds daarom niet leiden tot vernietiging van de goedkeuring van rechtswege.
Gemeentelijk beleid
2.26. Met betrekking tot het betoog van [appellanten] dat de aanleg van het landgoed strijdig is met het gemeentelijk beleid dat betrekking heeft op landgoederen, overweegt de Afdeling het volgende.
2.27. [appellanten] betogen tevergeefs dat het plan zich niet verdraagt met de Nota nieuwe landgoederen van de gemeente Voorst (hierna: de Nota nieuwe landgoederen), omdat daarin is aangegeven dat landgoederen waar mogelijk een versterking leveren aan de locale wandel- en fietspadenstructuur en daar niet aan wordt voldaan. Met de aanleg van een wandelpad op het landgoed wordt een schakel aan het recreatieve wandelroutenetwerk toegevoegd.
2.28. [appellanten] klagen verder dat het landgoed en landhuis in cultuurhistorisch opzicht niet zorgvuldig worden ingepast en dat dit zich niet verdraagt met het gemeentelijke landgoederbeleid.
In paragraaf 3.4 van de Nota nieuwe landgoederen wordt ingegaan op de voorwaarde van de cultuurhistorische inpassing van een landgoed/landhuis. In paragraaf 3.9 wordt ingegaan op het monumenten- en welstandsadvies. De toestemming tot het oprichten van een nieuw landgoed is een vrij exclusief recht wat in een beperkt aantal gevallen verleend wordt. Het gaat daarbij om een grote impuls in de kwaliteit van de openbare ruimte. Aan een initiatief dienen dan ook hoge eisen gesteld te worden voor wat betreft de (cultuurhistorische) inpassing van het landgoed en de architectonische kwaliteit van het nieuwe landgoed, zowel voor het gebouw als het groenontwerp. Het monumenten- en welstandsadvies zal dan ook een belangrijke rol spelen bij de beoordeling van initiatieven voor de oprichting van een nieuw landgoed."
De raad heeft het plan getoetst aan de eisen en criteria die de gemeente heeft vastgesteld in de Visie nieuwe Landgoederen, thans de Nota nieuwe Landgoederen en zich op het standpunt gesteld dat zowel het landgoed als landhuis daaraan voldoen. Ten aanzien van het landgoed heeft de raad overwogen dat dit een natuurlijke en landschappelijke schakel vormt tussen de twee delen waaruit het landgoed Ekeby bestaat en dat het landgoed zich in de omgeving voegt. Daarbij is in aanmerking genomen dat de inrichting van het landgoed zoveel mogelijk wordt afgestemd op de landschappelijke kenmerken van de omgeving en dat die kenmerken op het landgoed terugkeren. Ten aanzien van de locatie van het landhuis heeft de raad in aanmerking genomen dat het de voorkeur heeft om het landhuis tegen de bosrand te bouwen, vergelijkbaar met nabijgelegen landhuizen in plaats van in lijn met gebouwen met uitsluitend een agrarisch karakter. Bovendien wordt het landhuis cultuurhistorisch en landschappelijk ingepast. Door afwisseling van bos en van open ruimtes krijgt het landgoed een kleinschalig karakter. Dit past goed bij soortgelijke ontwikkelingen die in de omgeving in gang zijn gezet. Daarbij komt dat de gronden op de aangewezen locatie hoger en droger liggen en daarom beter geschikt zijn voor bebouwing.
In de Nota nieuwe landgoederen is bovendien een belangrijke adviestaak toebedeeld aan de Monumenten Adviescommissie (hierna: de MAC). De MAC adviseert het gemeentebestuur over de inrichting van nieuwe landgoederen, met name ten aanzien van de cultuurhistorische en landschappelijke inpassing. De inrichting van het landgoed, waaronder de plaats van het landhuis, is in nauw overleg met het MAC bepaald. Het landhuis is tegen de bosrand gesitueerd, omdat ook de landhuizen in de omgeving tegen de bosrand liggen.
Ook deze bezwaren van [appellanten] geven geen aanleiding om te oordelen dat de goedkeuring van het plan niet in stand kan blijven.
2.29. Voor zover [appellanten] stellen dat de architectonische kwaliteit van het landhuis onvoldoende is gewaarborgd en daarmee niet wordt voldaan aan de Nota nieuwe landgoederen, overweegt de Afdeling dat het bestemmingsplan uitsluitend eisen stelt aan de omvang van het landhuis. Hoe het landhuis vorm wordt gegeven staat thans niet ter beoordeling. Aspecten van welstand komen aan de orde bij het verlenen van de bouwvergunning. Dit bezwaar dient derhalve in deze procedure buiten beschouwing te blijven.
2.30. Ook overigens heeft de Afdeling niet kunnen vaststellen dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd leidt tot de conclusie dat het plan zich niet verdraagt met het gemeentelijke beleid dat betrekking heeft op landgoederen en dat de goedkeuring van het plan in verband daarmee geen stand kan houden.
Flora- en faunawet
2.31. Met betrekking tot de klacht van [appellanten] dat onvoldoende rekening is gehouden met het feit dat het plangebied dienst doet als foerageergebied voor de das, vogels en vleermuizen, overweegt de Afdeling het volgende.
2.32. Vragen of voor de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel aan de orde in de procedure op grond van de Flora- en faunawet. Dat doet er niet aan af dat het plan niet kan worden goedgekeurd, indien op voorhand vaststaat dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
2.33. Door de Stichting Beheer en Landelijk Gebied (hierna: SBLG) zijn in 2004 de bestaande en potentiële natuurwaarden in en rondom het in geding zijnde perceel in beeld gebracht. Tijdens de inventarisatie zijn geen soorten aangetroffen waarvoor op grond van de Flora- en faunawet ontheffing zou moeten worden verleend voor de werkzaamheden ter realisering van het landgoed. Dat op het aangrenzende perceel van [appellante E] dassenburchten zijn aangetroffen brengt niet mee dat voor het realiseren van het landgoed ontheffing moet worden verleend.
Vanwege de vermeende overtreding van de Flora- en faunawet hebben [appellanten] op 13 april 2007 een verzoek om handhaving bij de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister) ingediend.
In opdracht van het waterschap Veluwe heeft Buro Bakker nader onderzoek in het plangebied gedaan. Dit bureau is tot dezelfde bevindingen gekomen als de SBLG en heeft geconcludeerd dat een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet niet nodig is.
Bij besluit van 23 augustus 2007 heeft de minister het handhavingverzoek van [appellant] afgewezen. Tegen dit besluit hebben [appellanten] bezwaar gemaakt, maar dat bezwaarschrift hebben zij ingetrokken. Dit besluit is dan ook onherroepelijk.
2.34. In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand vaststond dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg stond en dat de goedkeuring daarom niet in stand kan blijven.
2.35. De conclusie is dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening behoefde te worden geacht dan wel anderszins in strijd is met het recht. Het beroep van [appellanten] voor zover dat is gericht tegen het besluit waarbij van rechtswege goedkeuring is verleend, is ongegrond.
2.36. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Hierbij merkt de Afdeling nog op dat de voor de totstandkoming van de deskundigenrapporten gemaakte kosten, zoals opgevoerd door [appellanten], niet voor vergoeding in aanmerking komen. De kosten van een deskundige komen op voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was. Ter bepaling of het inroepen van een niet-juridische deskundige, zoals hier aan de orde, redelijk was kan in het algemeen als maatstaf worden gehanteerd of degene die deze deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van inroeping, ervan uit mocht gaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellanten] daarvan niet mogen uitgaan, nu hier alleen sprake is van een formele vernietiging en de inhoudelijke gronden zijn verworpen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellanten], voor zover dat is gericht tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 3 juli 2007, kenmerk 2007-000354, gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 3 juli 2007, kenmerk 2007-000354;
III. verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het besluit waarbij van rechtswege goedkeuring is verleend, ongegrond;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland in de door [appellanten] gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 716,56 (zegge: zevenhonderdzestien euro en zesenvijftig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Gelderland aan [appellanten] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de provincie Gelderland aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, voorzitter, en mr. R.H. Lauwaars en mr. S.J.E. Horstink-Von Meyenfeldt, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2008
224.