Home

Raad van State, 10-12-2008, BG6401, 200802431/1

Raad van State, 10-12-2008, BG6401, 200802431/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
10 december 2008
Datum publicatie
10 december 2008
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2008:BG6401
Zaaknummer
200802431/1
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023], Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 8:72

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 12 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hattem (hierna: het college) op verschillende wegen in de wijken Hogenkamp en Hattem Noord en op de wegen Vuursteenbergweg, Oude Kerkweg, de Wrange, Enkweg, Hommelbrink en Dorpsweg een inrijverbod ingesteld voor vrachtverkeer, met uitzondering van het openbaar vervoer.

Uitspraak

200802431/1.

Datum uitspraak: 10 december 2008.

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaken nrs. 08/112 en 08/113 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 26 februari 2008 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Hattem.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hattem (hierna: het college) op verschillende wegen in de wijken Hogenkamp en Hattem Noord en op de wegen Vuursteenbergweg, Oude Kerkweg, de Wrange, Enkweg, Hommelbrink en Dorpsweg een inrijverbod ingesteld voor vrachtverkeer, met uitzondering van het openbaar vervoer.

Bij besluit van 29 november 2007 heeft het college de door [appellante] en anderen daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard, de woorden "vrachtverkeer" en "inrijverbod" in het besluit van 12 december 2006 vervangen door "vrachtauto's", onderscheidenlijk "gesloten verklaring" en overigens geen aanleiding gezien om dit besluit te herroepen.

Bij uitspraak van 26 februari 2008, verzonden op 27 februari 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 29 november 2007 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 april 2008, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 november 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], werkzaam bij CNV Rechtshulp, en het college, vertegenwoordigd door M. Veenstra en M.P. de Keijzer, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de rechtbank bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven.

2.2. [appellante] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. Zij wijst daarbij op de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 1999 in zaak nr. H01.98.0336 (JB 1999, 196), waarin is overwogen dat voor het in stand laten van de rechtsgevolgen in beginsel slechts plaats is, indien komt vast te staan dat bij het opnieuw voorzien rechtens eenzelfde besluit zou moeten worden genomen. Nu de voorzieningenrechter heeft overwogen dat het vernietigde besluit een kenbare belangenafweging en een deugdelijke motivering ontbeert, had volgens [appellante] de zaak moeten worden teruggewezen naar het college opdat na een juiste belangenafweging een nieuw besluit kan worden genomen. [appellante] betwist dat geen andere uitkomst mogelijk is dan het vernietigde besluit.

2.2.1. Ingeval een besluit wordt vernietigd, dient de rechtbank de mogelijkheden van finale beslechting van het geschil te onderzoeken, waarbij onder meer aan de orde is of er aanleiding is om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 maart 2008 in zaak nr. 200705490/1), is voor het in stand laten van de rechtsgevolgen niet vereist dat nog slechts één beslissing mogelijk is. In een geval als het onderhavige, waarin een besluit wegens het ontbreken van een deugdelijke belangenafweging is vernietigd, kan er, mede gelet op de beleidsvrijheid waarover het bestuursorgaan beschikt, uit een oogpunt van proceseconomie aanleiding zijn om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten indien het bestuursorgaan vasthoudt aan zijn besluit en alsnog de vereiste belangenafweging heeft gemaakt en de andere partijen zich daarover in voldoende mate hebben kunnen uitlaten. Daarbij is beslissend of de inhoud van het vernietigde besluit na de alsnog kenbaar gemaakte belangenafweging de rechterlijke toets kan doorstaan.

2.2.2. Volgens de aangevallen uitspraak heeft het college bij schrijven van 15 februari 2008 en ter zitting alsnog inzichtelijk gemaakt op grond van welke overwegingen het tot het vernietigde besluit is gekomen. Derhalve was er, gelet op het hiervoor onder 2.2.1 overwogene, aanleiding voor de voorzieningenrechter te onderzoeken of op grond van deze nadere toelichting de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden worden gelaten. Nu [appellante] in hoger beroep geen gronden heeft aangevoerd tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de alsnog kenbaar gemaakte belangenafweging niet kennelijk onredelijk is, moet van de juistheid van het oordeel van de voorzieningenrechter worden uitgegaan. Het betoog faalt derhalve.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak, voor zover bestreden, dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover bestreden.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Klein

voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2008.

176-582.