Raad van State, 24-12-2008, BG8262, 200802996/1
Raad van State, 24-12-2008, BG8262, 200802996/1
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 24 december 2008
- Datum publicatie
- 24 december 2008
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2008:BG8262
- Zaaknummer
- 200802996/1
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 27 juni 2006 heeft de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de Belastingdienst) bij [appellant] over het jaar 2006 een bedrag van € 740,00 aan ontvangen huurtoeslag teruggevorderd.
Uitspraak
200802996/1.
Datum uitspraak: 24 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07-5219 van de rechtbank Haarlem van 12 maart 2008 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen, kantoorhoudend te Utrecht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2006 heeft de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de Belastingdienst) bij [appellant] over het jaar 2006 een bedrag van € 740,00 aan ontvangen huurtoeslag teruggevorderd.
Bij besluit van 25 juni 2007 heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 maart 2008, verzonden op 12 maart 2008, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 april 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 mei 2008.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2008, waar [appellant] in persoon en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. A.D. Schreutelkamp, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, verleent de Belastingdienst, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst het voorschot herzien.
Ingevolge het vijfde lid kan een herziening van het voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt.
2.2. Bij besluit van 6 januari 2006 is aan [appellant] bij wijze van voorschot een bedrag van € 1500,00 toegekend. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit is, op grond van een huurtoeslag van € 135,00, bij [appellant] een bedrag van € 740,00 teruggevorderd.
2.3. De rechtbank heeft, ervan uitgaande dat het bedrag van de herziening van het voorschot op juiste wijze is vastgesteld, overwogen dat de Belastingdienst het bedrag van € 740,00 op goede gronden van [appellant] heeft teruggevorderd.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij er terecht vanuit is gegaan dat het voorschot niet hoger zou zijn dan het bedrag van de definitieve toekenning, nu in artikel 16, eerste lid, van de Awir staat dat een voorschot wordt verleend tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Dit betoog slaagt niet, gelet op de bijzondere situatie die zich voordeed ten tijde van de eerste verstrekking van de huurtoeslag voor het jaar 2006 door de Belastingdienst op basis van de Awir. Omdat de Belastingdienst eind 2005 vanwege de vele aanvragen en daarmee gepaard gaande automatiseringsproblemen niet in staat was een voorschot toe te kennen op basis van de bij de ingediende aanvragen verstrekte informatie, is op alle aanvragen een standaardbedrag als voorlopig voorschot verstrekt om te voorkomen dat personen in financiële problemen zouden geraken. Gelet hierop heeft de rechtbank de Belastingdienst terecht gevolgd in zijn keuze voorschotten toe te kennen zonder eerst de aanvraag te beoordelen. Dit bracht met zich dat, zoals de Belastingdienst ook in zijn verweerschrift heeft uiteengezet, afhankelijk van de samenstelling van het huishouden, standaardbedragen als voorlopig voorschot zijn verstrekt. In het geval van [appellant] heeft dit geleid tot een voorschot van € 1500,00.
2.5. [appellant] voert daarnaast aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de hoogte van het voorschot huurtoeslag correct was. Hij voert hiertoe aan dat uit het besluit van 6 januari 2006 niet blijkt dat het ging om een voorschot in de vorm van een standaardbedrag als gevolg van automatiseringsproblemen en voorts dat in dat besluit staat dat voor de vaststelling van het voorschot gebruik is gemaakt van de gegevens zoals die bij VROM staan geregistreerd. Zelfs als hij ervan zou hebben moeten uitgaan dat het eerste bedrag niet correct was, hoefde hij daarover met ingang van 1 april 2006 geen twijfel meer te hebben, aldus [appellant]. Tenslotte stelt hij ten aanzien van de hoogte van het bedrag dat die verhoging verband kon houden met de gewijzigde wetgeving op basis van veranderd kabinetsbeleid met betrekking tot de minima.
Deze betogen slagen evenmin. In het besluit van 6 januari 2006 staat het volgende:
"Uw voorschot huurtoeslag voor heel 2006 is € 1500,00. Het bedrag wordt in maandelijkse termijnen uitbetaald op uw rekeningnummer. (…). Belastingdienst/Toeslagen heeft uw aanvraag huurtoeslag 2006 nog niet verwerkt. Daarom is voor de vaststelling van uw voorschot gebruik gemaakt van de gegevens die bij VROM staan geregistreerd. Uiterlijk 1 april 2006 ontvangt u een nieuw bericht met het nieuwe voorschot huurtoeslag 2006 (…)."
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de formuleringen in het besluit van 6 januari 2006, gelet op de uitvoeringspraktijk weliswaar onzorgvuldig zijn, maar dat dit niet kan leiden tot het oordeel dat de Belastingdienst het in die brief vastgestelde voorschot niet kon herzien. Ditzelfde geldt voor het feit dat uit het besluit van 6 januari 2006 niet blijkt dat het ging om een voorschot in de vorm van een standaardbedrag als gevolg van automatiseringsproblemen. Daarbij komt dat in het besluit van 6 januari 2006 staat dat de aanvraag van [appellant] nog niet was verwerkt. Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [appellant], gelet op de hoogte van het hem toegekende bedrag en de omstandigheid dat zijn woonsituatie al 25 jaar hetzelfde is, er niet op kon vertrouwen dat de hoogte van het voorschot huurtoeslag correct was. Hierbij is in aanmerking genomen dat in de media uitgebreid is gecommuniceerd over de problemen met de uitbetaling van de huurtoeslag.
2.6. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank door te oordelen dat in de Awir geen bepaling is opgenomen op grond waarvan de Belastingdienst van terugvordering kan afzien, niet heeft onderkend dat in het vierde en vijfde lid van artikel 16 van de Awir staat dat de Belastingdienst het voorschot kan herzien en dat deze herziening kan leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Dit betoog faalt. Artikel 16, vierde en vijfde lid van de Awir geeft de Belastingdienst de bevoegdheid een voorschot te herzien. In artikel 26 van de Awir is vervolgens dwingendrechtelijk bepaald dat indien een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd. Voorts wordt met de rechtbank geoordeeld dat in de Awir geen bepaling is opgenomen op grond waarvan de Belastingdienst van terugvordering kan afzien.
2.7. De stelling van [appellant] dat het herzien van het voorschot en het terugvorderen in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, omdat hij het geld al heeft uitgegeven en het bedrag niet kan betalen, faalt evenzeer.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat niet in strijd is gehandeld met het bepaalde in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht reeds omdat de Belastingdienst aan [appellant] een betalingsregeling heeft aangeboden. In het verweerschrift is toegelicht dat naast een standaardbetalingsregeling kan worden gekozen voor een betalingsregeling op maat.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2008
280.