Home

Raad van State, 10-02-2009, BH4190, 200808138/1

Raad van State, 10-02-2009, BH4190, 200808138/1

Inhoudsindicatie

Vreemdelingenbewaring/ invulling belangenafweging /ontbreken van criminele antecedenten of een ongewenstverklaring of een gevaar voor de staatsveiligheid

De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, overwogen dat, nu de vreemdeling niet is gewezen op het recht op consulaire bijstand en door de staatssecretaris geen zwaarwegende belangen zijn aangevoerd zoals bijvoorbeeld criminele antecedenten van de vreemdeling, een ongewenstverklaring of een gevaar voor de staatsveiligheid, niet gezegd kan worden dat de met de bewaring gediende belangen in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. […]

Vaststaat dat de vreemdeling de gronden voor de inbewaringstelling niet heeft bestreden en zowel voorafgaand aan, als ten tijde van het opleggen van de maatregel van bewaring alle medewerking aan zijn verwijdering heeft geweigerd. Voorts is niet gebleken dat de vreemdeling als gevolg van het geconstateerde gebrek nog nader en meer in het bijzonder in zijn belang is geschaad of dat de bewaring overigens in strijd is met het recht. Onder die omstandigheden kan aan het ontbreken van criminele antecedenten of een ongewenstverklaring of een gevaar voor de staatsveiligheid niet de door de rechtbank daaraan gehechte doorslaggevende betekenis worden toegekend. Derhalve bestaat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, geen grond voor het oordeel dat de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.

Uitspraak

200808138/1.

Datum uitspraak: 10 februari 2009

RAAD VAN STATE

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 3 november 2008 in zaak nr. 08/36827 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris van Justitie.

1. Procesverloop

Bij besluit van 14 oktober 2008 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 3 november 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 7 november 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 36, eerste lid, aanhef en onder b, van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen (hierna: het Verdrag) moeten, ten einde de uitoefening van de consulaire werkzaamheden met betrekking tot onderdanen van de zendstaat te vergemakkelijken, de bevoegde autoriteiten van de ontvangende Staat de consulaire post van de zendstaat onverwijld ervan in kennis stellen, dat binnen zijn ressort een onderdaan van die Staat is gearresteerd, gevangengenomen of in voorarrest is geplaatst of op enigerlei andere wijze in verzekerde bewaring wordt gesteld, indien de betrokkene zulks verzoekt. Bovengenoemde autoriteiten dienen de betrokken persoon onverwijld van zijn rechten krachtens deze alinea in kennis te stellen.

Ingevolge artikel 5.5, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) wordt, voor zover thans van belang, op verzoek van de vreemdeling van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende maatregel ingevolge artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) zo spoedig mogelijk kennis gegeven aan een in Nederland gevestigde diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van de staat waarvan hij onderdaan is.

2.2. In het besluit van 14 oktober 2008 is, voor zover thans van belang, vermeld dat de opgelegde maatregel wordt gevorderd door het belang van de openbare orde omdat er aanwijzingen zijn om te vermoeden dat de vreemdeling zich aan de uitzetting zal onttrekken, hetgeen blijkt uit het feit dat de vreemdeling:

- niet beschikt over een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb 2000

- zich niet aan zijn vertrektermijn heeft gehouden.

2.3. De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, overwogen dat, nu de vreemdeling niet is gewezen op het recht op consulaire bijstand en door de staatssecretaris geen zwaarwegende belangen zijn aangevoerd zoals bijvoorbeeld criminele antecedenten van de vreemdeling, een ongewenstverklaring of een gevaar voor de staatsveiligheid, niet gezegd kan worden dat de met de bewaring gediende belangen in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.

2.4. In grief 1 klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank, door aldus te overwegen, niet heeft onderkend dat van een dergelijke onevenwichtigheid geen sprake is. De vreemdeling heeft de gronden van de maatregel van bewaring niet bestreden en zowel voorafgaand aan als ten tijde van het opleggen van de maatregel van bewaring bewust alle medewerking aan zijn verwijdering geweigerd. De vreemdeling heeft geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat hij, omdat hij niet is gewezen op het hem toekomende recht op consulaire bijstand, in zijn belangen zou zijn geschaad. Dat er geen zwaarwegende belangen zoals criminele antecedenten, een ongewenstverklaring of een gevaar voor de staatsveiligheid zijn gesteld, doet aan het vorenstaande niet af. Voorts is de vreemdeling niet in zijn belang dat door het recht op consulaire bijstand wordt beschermd geschaad, nu de vreemdeling zowel voorafgaand aan, als ten tijde van het opleggen van de maatregel van bewaring niet verstoken is geweest van rechtshulp en de gemachtigde hem kon en had moeten wijzen op het recht op consulaire bijstand, aldus de staatssecretaris.

2.4.1. De klacht, zakelijk weergegeven, dat de gemachtigde van de vreemdeling hem kon en had moeten wijzen op het recht op consulaire bijstand, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.

De klacht dat de vreemdeling geen feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit blijkt dat hij in zijn belangen is geschaad, kan evenmin leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Door de vreemdeling niet te wijzen op het hem toekomende recht op consulaire bijstand is op zichzelf gegeven dat het belang van de vreemdeling, dat door artikel 36, eerste lid, aanhef en onder b, van het Verdrag in samenhang met artikel 5.5, tweede lid, van het Vb 2000 wordt beschermd, is geschaad.

De grief faalt in zoverre.

2.4.2. Het vorenoverwogene betekent niet dat er geen ruimte was voor een belangenafweging. Vaststaat dat de vreemdeling de gronden voor de inbewaringstelling niet heeft bestreden en zowel voorafgaand aan, als ten tijde van het opleggen van de maatregel van bewaring alle medewerking aan zijn verwijdering heeft geweigerd. Voorts is niet gebleken dat de vreemdeling als gevolg van het geconstateerde gebrek nog nader en meer in het bijzonder in zijn belang is geschaad of dat de bewaring overigens in strijd is met het recht. Onder die omstandigheden kan aan het ontbreken van criminele antecedenten of een ongewenstverklaring of een gevaar voor de staatsveiligheid niet de door de rechtbank daaraan gehechte doorslaggevende betekenis worden toegekend. Derhalve bestaat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, geen grond voor het oordeel dat de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De grief slaagt in zoverre.

2.5. Gelet hierop slaagt grief 2, gericht tegen de toekenning van schadevergoeding aan de vreemdeling en de veroordeling van de staatssecretaris in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten, evenzeer.

2.6. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 14 oktober 2008 beoordelen in het licht van de daartegen voorgedragen beroepsgronden, voor zover die gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, nog bespreking behoeven.

2.7. Voor zover de vreemdeling in beroep heeft aangevoerd dat de staatssecretaris van het opleggen van de maatregel had dienen af te zien, omdat sprake is van door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) beschermde belangen, kan deze beroepsgrond niet slagen.

Nu de vreemdeling de gronden van de maatregel van bewaring niet heeft bestreden, is daarmee gegeven dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de openbare orde de inbewaringstelling van de vreemdeling vordert wegens het vermoeden dat deze zich aan zijn uitzetting zal onttrekken. Het door de vreemdeling gestelde persoonlijk belang dat hij regelmatig contact met zijn kind heeft, wat van belang is voor het kind, is op beide punten niet onderbouwd.

Gelet hierop en in aanmerking genomen het door de staatssecretaris gestelde belang dat de vreemdeling in het geheel niet meewerkt aan zijn uitzetting, bestaat geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet met de toepassing van een lichter middel kon worden volstaan.

2.8. De Afdeling zal het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 14 oktober 2008 ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 3 november 2008 in zaak nr. 08/36827;

III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;

IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, ambtenaar van Staat.

w.g. Lubberdink

voorzitter

w.g. Van Gemert

ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2009

347-495.

Verzonden: 10 februari 2009

Voor eensluidend afschrift,

de secretaris van de Raad van State,

voor deze,

mr. H.H.C. Visser,

directeur Bestuursrechtspraak