Home

Raad van State, 06-07-2009, BJ2170, 200901280/1/V2

Raad van State, 06-07-2009, BJ2170, 200901280/1/V2

Inhoudsindicatie

Authentieke Iraakse paspoort overgelegd / twijfel omtrent wijze afgifte en brondocumenten paspoort / geen mogelijkheid paspoort buiten beschouwing te laten zonder nader onderzoek

De vreemdeling heeft in de bestuurlijke fase consistente verklaringen afgelegd over zijn identiteit, nationaliteit en afkomst uit Kirkuk. Nadat de overgelegde nationaliteits- en identiteitsdocumenten door de Kmar vals waren bevonden, heeft de vreemdeling ter staving van zijn stelling dat hij afkomstig is uit Centraal-Irak, een Iraaks paspoort overgelegd waarvan de echtheid door het onder de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris werkende Bureau documenten is vastgesteld. Daarmee heeft de vreemdeling voldaan aan de op hem uit artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voortvloeiende rechtsplicht zijn gestelde afkomst uit Kirkuk in Centraal-Irak aannemelijk te maken. Het staat de staatssecretaris niet vrij aan dit paspoort geen waarde te hechten louter op basis van bij hem gerezen twijfel. Wil de staatssecretaris, op grond van de twijfel, ingegeven door de wijze waarop dit paspoort is afgegeven en de onduidelijkheid over de brondocumenten op basis waarvan het is afgegeven, het paspoort niettemin buiten beschouwing laten, dan had het op zijn weg gelegen daarnaar onderzoek te laten verrichten bij de Iraakse autoriteiten. Nu hij dit heeft nagelaten, is het besluit van 25 juni 2008 genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

De grieven een tot en met vier slagen.

Uitspraak

200901280/1/V2.

Datum uitspraak: 6 juli 2009

Raad van State

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage van 28 januari 2009 in zaak nr. 08/25893 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris van Justitie.

1. Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 28 januari 2009, verzonden op 30 januari 2009, heeft de rechtbank ’s Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 19 februari 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2.1. In de grieven een tot en met vier klaagt de vreemdeling, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte de staatssecretaris is gevolgd in zijn standpunt dat aan het authentieke Iraakse paspoort geen waarde kan worden gehecht en dat de valsheid van zowel de nationaliteitsverklaring als de identiteitskaart zwaarder weegt dan de echtheid van het paspoort. De staatssecretaris komt geen vrijheid toe een dergelijk document al dan niet te accepteren omdat daarmee het fundament aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel komt te ontvallen, aldus de vreemdeling.

2.1.1. Vast staat dat de vreemdeling bij het eerste gehoor een nationaliteitsverklaring en een identiteitskaart heeft overgelegd, die door de Koninklijke Marechaussee (hierna: de KMar) vals zijn bevonden. Na het uitbrengen van het voornemen heeft hij een Iraaks paspoort overgelegd, waarin Kirkuk als geboorteplaats is vermeld. Ten aanzien van dat paspoort heeft het Bureau documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst op 29 april 2008 verklaard dat geen zichtbare sporen van vervalsing zijn aangetroffen en dat het, gelet op het beschikbare referentiemateriaal, echt is.

2.1.2. Hetgeen de rechtbank dienaangaande heeft overwogen komt er op neer dat weliswaar een authentiek bevonden paspoort is overgelegd maar dat dit niet kan afdoen aan het standpunt van de staatssecretaris over de ongeloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling over zijn afkomst uit Centraal-Irak, gelet op de valsheid van de andere overgelegde documenten. De staatssecretaris heeft aan zijn standpunt, onder meer, ten grondslag gelegd dat de vreemdeling heeft verklaard dat hij, na digitaal zijn gegevens te hebben toegestuurd, het paspoort via familie in Irak heeft verkregen en per post heeft ontvangen. Nu hij het paspoort heeft verkregen zonder zich in persoon bij de autoriteiten te melden, betekent dit dat bij de afgifte geen deugdelijke toetsing van de identiteit heeft plaatsgevonden. Voorts heeft de staatssecretaris in aanmerking genomen dat het, gelet op de vals bevonden identiteitskaart en nationaliteitsverklaring, onbekend is op basis van welke brondocumenten het paspoort is verstrekt. De rechtbank komt tot het oordeel dat de staatssecretaris onder deze omstandigheden aan het paspoort terecht niet de betekenis heeft toegekend die de vreemdeling eraan gehecht wil zien.

2.1.3. De vreemdeling heeft in de bestuurlijke fase consistente verklaringen afgelegd over zijn identiteit, nationaliteit en afkomst uit Kirkuk. Nadat de overgelegde nationaliteits- en identiteitsdocumenten door de Kmar vals waren bevonden, heeft de vreemdeling ter staving van zijn stelling dat hij afkomstig is uit Centraal-Irak, een Iraaks paspoort overgelegd waarvan de echtheid door het onder de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris werkende Bureau documenten is vastgesteld. Daarmee heeft de vreemdeling voldaan aan de op hem uit artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voortvloeiende rechtsplicht zijn gestelde afkomst uit Kirkuk in Centraal-Irak aannemelijk te maken. Het staat de staatssecretaris niet vrij aan dit paspoort geen waarde te hechten louter op basis van bij hem gerezen twijfel. Wil de staatssecretaris, op grond van de twijfel, ingegeven door de wijze waarop dit paspoort is afgegeven en de onduidelijkheid over de brondocumenten op basis waarvan het is afgegeven, het paspoort niettemin buiten beschouwing laten, dan had het op zijn weg gelegen daarnaar onderzoek te laten verrichten bij de Iraakse autoriteiten. Nu hij dit heeft nagelaten, is het besluit van 25 juni 2008 genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

De grieven een tot en met vier slagen.

2.2. In grief vijf betoogt de vreemdeling dat, nu de rechtbank ten onrechte de staatssecretaris is gevolgd in zijn standpunt dat aan het door de vreemdeling overgelegde en door het Bureau documenten echt bevonden, Iraakse paspoort generlei waarde wordt gehecht, dit tot gevolg heeft dat het oordeel van de rechtbank over de geloofwaardigheid van het asielrelaas in zoverre evenmin in stand kan blijven.

2.2.1. Zoals de Afdeling in 2.1.3. heeft overwogen, slagen de grieven een tot en met vier. Gelet hierop kan het oordeel van de rechtbank over de geloofwaardigheid van dat deel van het asielrelaas evenmin worden gehandhaafd.

Grief vijf slaagt.

2.3. De resterende grief heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft na het vorenstaande geen afzonderlijke bespreking.

2.4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 25 juni 2008 vernietigen. De staatssecretaris dient een nieuw besluit op de aanvraag te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

2.5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 januari 2009 in zaak nr. 08/25893;

III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Justitie van 25 juni 2008, kenmerk 0710.05.0436;

V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de vreemdeling onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.

w.g. Parkins-de Vin

voorzitter

w.g. Wolff

ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2009

238.

Verzonden: 6 juli 2009

Voor eensluidend afschrift,

de secretaris van de Raad van State,

voor deze,

mr. H.H.C. Visser,

directeur Bestuursrechtspraak