Raad van State, 13-01-2010, BK9001, 200902265/1/H1
Raad van State, 13-01-2010, BK9001, 200902265/1/H1
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 13 januari 2010
- Datum publicatie
- 13 januari 2010
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2010:BK9001
- Zaaknummer
- 200902265/1/H1
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 4 mei 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ermelo (hierna: het college) het bezwaar van [appellante] tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek om handhavend optreden tegen de loods op het perceel [locatie] te Ermelo gegrond verklaard en voorts afwijzend besloten op dat verzoek.
Uitspraak
200902265/1/H1.
Datum uitspraak: 13 januari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Ermelo,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 17 februari 2009 in zaak nr. 08/783 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Ermelo.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 mei 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ermelo (hierna: het college) het bezwaar van [appellante] tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek om handhavend optreden tegen de loods op het perceel [locatie] te Ermelo gegrond verklaard en voorts afwijzend besloten op dat verzoek.
Bij uitspraak van 3 maart 2008 heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door onder anderen [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit neemt op het bezwaar van [appellante].
Bij besluit van 11 april 2008 heeft het college het door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 februari 2009, verzonden op 18 februari 2009, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 11 april 2008 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 april 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 3 mei 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft een reactie ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 december 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. I.J.J.M. Roorda, advocaat te Vught, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.A. Oosterveer, advocaat te Ermelo, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door J.G. Schreuder, gemachtigde, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het college terecht zich niet bevoegd heeft geacht handhavend op te treden tegen de loods omdat daarvoor op 4 augustus 2004 een bouwvergunning is verleend die in rechte niet meer aantastbaar is.
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat die bouwvergunning van rechtswege nietig is.
2.3. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 20 juli 2005, zaak nr. 200500817/1, kan van nietigheid van rechtswege slechts in zeer bijzondere gevallen worden uitgegaan. [appellante] heeft ter onderbouwing van haar betoog aangevoerd dat het college heeft erkend dat de bouwvergunning in strijd met het bestemmingsplan is verleend, gezien de plaatsing van de loods gedeeltelijk buiten het bouwblok en het beoogde strijdige gebruik daarvan ten behoeve van een wormenkwekerij en voorts dat de bouwvergunning door een ambtenaar buiten het hem toegekende mandaat namens het college is verleend, aangezien de verlening daarvan slechts mogelijk was met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
Anders dan [appellante] stelt, kunnen deze omstandigheden, wat er van zij, niet worden aangemerkt als bedrog op grond waarvan de nietigheid van rechtswege van de bouwvergunning moet worden aangenomen. Die omstandigheden hadden kunnen worden aangevoerd in een bezwaarprocedure tegen de bouwvergunning. [appellante] heeft eerst na afloop van de termijn bezwaar gemaakt tegen de verleende bouwvergunning. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 16 juni 2006, nr. 06/233, overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat [appellante] ten aanzien van die termijnoverschrijding redelijkerwijs niet in verzuim is geweest en geoordeeld dat het college het door haar gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het daartegen gedane verzet is bij uitspraak van de rechtbank van 7 november 2006 ongegrond verklaard. Dat [appellante] omtrent de bezwaarprocedure onjuist zou zijn geïnformeerd door ambtenaren had zij in de procedure die heeft geleid tot de genoemde uitspraak van 16 juni 2006 kunnen aanvoeren.
2.4. Niet is betwist dat de loods in overeenstemming is met de daarvoor verleende bouwvergunning van 4 augustus 2004. Derhalve is geen sprake van overtreding van artikel 40, eerste lid, van de Woningwet. De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat het college terecht zich niet bevoegd heeft geacht handhavend op te treden tegen de loods.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Willems
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2010
412.