Raad van State, 17-02-2010, BL4144, 200901869/1/H3
Raad van State, 17-02-2010, BL4144, 200901869/1/H3
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 17 februari 2010
- Datum publicatie
- 17 februari 2010
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2010:BL4144
- Zaaknummer
- 200901869/1/H3
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 21 januari 2009 heeft de burgemeester van Capelle aan den IJssel (hierna: de burgemeester) aan [wederpartij] een huisverbod opgelegd met betrekking tot de woning gelegen aan de [locatie] te [plaats]. Bij besluit van 30 januari 2009 (hierna: het verlengingsbesluit) heeft de burgemeester dat huisverbod verlengd met achttien dagen.
Uitspraak
200901869/1/H3.
Datum uitspraak: 17 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Capelle aan den IJssel,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 5 februari 2009 in zaken nrs. 323634/KG RK 09-276 en 323628/F2 RK 09-212 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de burgemeester van Capelle aan den IJssel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 januari 2009 heeft de burgemeester van Capelle aan den IJssel (hierna: de burgemeester) aan [wederpartij] een huisverbod opgelegd met betrekking tot de woning gelegen aan de [locatie] te [plaats]. Bij besluit van 30 januari 2009 (hierna: het verlengingsbesluit) heeft de burgemeester dat huisverbod verlengd met achttien dagen.
Bij uitspraak van 5 februari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [wederpartij] ingestelde beroep gericht tegen het besluit van 21 januari 2009 ongegrond verklaard, het beroep gericht tegen het besluit van 30 januari 2009 gegrond verklaard, het besluit van 30 januari 2009 vernietigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 maart 2009, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De burgemeester heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2009, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door P.L.C. van der Meer, mr. P.L. van den Herik en E. Avci, allen werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. J.C. Herrewijnen, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de aard van de feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven om een huisverbod op te leggen.
Ingevolge het negende lid kan de burgemeester het huisverbod in ieder geval intrekken indien de uithuisgeplaatste een aanbod tot hulpverlening heeft aanvaard en dit door de instantie voor advies of hulpverlening, aangewezen ingevolge het achtste lid, is bevestigd, en deze aanvaarding tevens inhoudt dat de uithuisgeplaatste hulpverlening aan één of meer personen die met de uithuisgeplaatste in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven niet zal belemmeren en zal meewerken indien dit van hem wordt gevraagd door de instantie voor advies of hulpverlening.
Ingevolge artikel 6, derde lid, betrekt de rechter bij de beoordeling van het huisverbod tevens de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het opleggen van het huisverbod.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet. De artikelen 2, vierde lid, en 6 tot en met 8 zijn van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 2 van het Besluit tijdelijk huisverbod (hierna: Besluit) betrekt de burgemeester bij de afweging of een huisverbod wordt opgelegd uitsluitend de in de bijlage bij het Besluit opgenomen feiten en omstandigheden.
Deze feiten en omstandigheden hebben betrekking op:
a. de persoon ten aanzien van wie wordt overwogen een huisverbod op te leggen;
b. het verloop van het incident dat de aanleiding is te overwegen een huisverbod op te leggen; en
c. de leefomstandigheden van de persoon, bedoeld onder a, en degenen die met deze persoon in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven.
Onder de feiten en omstandigheden, bedoeld onder a, worden mede begrepen de politiegegevens met betrekking tot de persoon ten aanzien van wie wordt overwogen een huisverbod op te leggen, voor zover de burgemeester deze gegevens behoeft in het kader van zijn afweging.
2.2. De burgemeester heeft onder overneming van een zorgadvies en een beleidsadvies aan het verlengingsbesluit van 30 januari 2009 ten grondslag gelegd dat de dreiging van huiselijk geweld onverminderd aanwezig is, dat deze dreiging kan toenemen als de achterblijvende partner de scheiding doorzet en dat [wederpartij] het contactverbod meermalen heeft overtreden. Verder heeft de burgemeester aan het verlengingsbesluit ten grondslag gelegd dat de achterblijvende partner het vanwege de op handen zijnde scheiding wenselijk vindt dat [wederpartij] niet terugkeert naar huis, dat zij pleit voor verlenging van het huisverbod en dat [wederpartij] in de periode dat het huisverbod van kracht is niet actief naar hulp heeft gezocht en hij geen verantwoordelijkheid voor zijn daden neemt.
2.3. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid het huisverbod heeft kunnen verlengen, nu de hulpverlening op de tiende dag van het huisverbod nog niet op gang was gekomen en [wederpartij] het opgelegde huisverbod had overtreden.
De voorzieningenrechter heeft niettemin geoordeeld dat het huisverbod niet in stand kon blijven, omdat [wederpartij] na het verlengingsbesluit, blijkens een verklaring van Het Dok, een forensisch psychiatrische poli- en dagkliniek, is begonnen met een therapie. De voorzieningenrechter heeft voorts overwogen dat de wetgever het huisverbod voornamelijk heeft bedoeld om escalatie te voorkomen en om gelegenheid te geven tot het bieden van hulp in de gegeven situatie. Het strekt niet tot het overbruggen van de periode tot aan de behandeling van de voorlopige voorziening in het kader van de echtscheiding. De voorzieningenrechter is van oordeel dat onvoldoende concrete feiten en omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat een toenemende dreiging van geweld als gevolg van de in gang gezette echtscheiding onverminderd aanwezig is, mede in aanmerking genomen dat [wederpartij] inmiddels hulp heeft aanvaard in verband met zijn agressieproblemen.
2.4. Anders dan [wederpartij] betoogt, heeft de burgemeester belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep, reeds omdat de voorzieningenrechter het verlengingsbesluit heeft vernietigd en de burgemeester in verband met andere door hem te nemen besluiten wenst te vernemen of de voorzieningenrechter het verlengingsbesluit terecht heeft vernietigd op grond van feiten en omstandigheden die nadien hebben plaatsgevonden.
2.5. De voorzieningenrechter heeft onbestreden geoordeeld dat de burgemeester het bij besluit van 21 januari 2009 opgelegde huisverbod in redelijkheid heeft kunnen verlengen. Het hoger beroep is beperkt tot de vraag of de voorzieningenrechter het verlengingsbesluit terecht heeft vernietigd vanwege feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de verlenging van het huisverbod.
2.6. De burgemeester betoogt in de eerste plaats dat de voorzieningenrechter ten onrechte, in strijd met de goede procesorde, de verklaring van Het Dok in zijn oordeel heeft betrokken. De voorzieningenrechter heeft hem ten onrechte geen toestemming gevraagd om deze ter zitting door [wederpartij] uitgereikte, achteraf doorslaggevend gebleken, verklaring in de beoordeling te mogen betrekken, aldus de burgemeester.
Verder voert de burgemeester aan dat de voorzieningenrechter hem naar aanleiding van de verklaring van Het Dok ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om advies bij de instantie voor advies of hulpverlening in te winnen, zoals voorgeschreven in artikel 2, negende lid, van de Wth. De burgemeester had dan na afweging van de belangen, waaronder ook voortzetting van de dreiging valt, en na het horen van partijen, tot een gedegen besluit kunnen komen over het al dan niet intrekken van het huisverbod.
2.6.1. Uit het stelsel van de Wth volgt dat de rechter in de eerste plaats moet beoordelen of het huisverbod had mogen worden opgelegd en, ingeval het is verlengd, of het had mogen worden verlengd. Als het huisverbod nog geldt op de dag waarop de rechter zijn uitspraak doet, dient hij vervolgens in verband met artikel 6, derde lid, van de Wth te bezien of zich na de oplegging of de verlenging van het huisverbod feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waaruit blijkt dat de dreiging van gevaar of het vermoeden daarvan zich ten tijde van de beoordeling door de rechter niet langer voordoet, zodat het niet gerechtvaardigd is het huisverbod te laten voortduren.
De door [wederpartij] ter zitting van de rechtbank overgelegde verklaring van Het Dok ziet op een intakegesprek dat heeft plaatsgevonden op 4 februari 2009 tussen medewerkers van Het Dok en [wederpartij], en in deze verklaring is een behandelplan omschreven. Het betreft derhalve een omstandigheid die zich na het verlengingsbesluit van 30 januari 2009 heeft voorgedaan.
Anders dan de burgemeester betoogt, volgt uit het stelsel van de Wth niet dat de rechter verplicht zou zijn de burgemeester in de gelegenheid te stellen zich te beraden op de vraag of hij in de nieuw gebleken feiten en omstandigheden aanleiding ziet zijn besluit te wijzigen of in te trekken. Wel zal de burgemeester in de gelegenheid moeten worden gesteld zich ter zitting uit te laten over de gestelde nieuwe feiten en omstandigheden. Ter zitting van de Afdeling is gebleken dat de burgemeester voldoende in de gelegenheid is gesteld om zich uit te laten over de bij de voorzieningenrechter overgelegde verklaring van Het Dok. De burgemeester heeft ter zitting van de Afdeling erkend dat hij de voorzieningenrechter niet om een leespauze heeft verzocht maar dat hij, na de verklaring vluchtig te hebben gelezen, het door hem reeds ingenomen standpunt heeft gehandhaafd.
Het betoog van de burgemeester faalt.
2.7. De burgemeester betoogt voorts dat de voorzieningenrechter ten onrechte het verlengingsbesluit heeft vernietigd vanwege de omstandigheid dat [wederpartij] op 4 februari 2009 op intakegesprek is geweest bij Het Dok en vanwege de verklaring van Het Dok die ziet op dit intakegesprek en een omschrijving geeft van het behandelplan, de doelstellingen en de afspraken over de behandeling. Hiermee is volgens de burgemeester niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 2, negende lid, van de Wth. De voorzieningenrechter heeft volgens de burgemeester voorts ten onrechte overwogen dat een huisverbod niet mede kan strekken ter overbrugging van de periode tot aan de behandeling van de voorlopige voorziening in het kader van de echtscheiding. De voorzieningenrechter is hiermee voorbijgegaan aan de voortgezette geweldsdreiging als gevolg van de in gang gezette echtscheidingsprocedure. De burgemeester ziet zijn standpunt bevestigd in de omstandigheden dat de politie tijdens een controle op 7 februari 2009 heeft geconstateerd dat in de woning een gespannen sfeer heerste en dat het slachtoffer na een incidentmelding op 16 februari 2009 voor haar veiligheid het huis heeft verlaten en niet meer is teruggekeerd.
2.7.1. In aansluiting op overweging 2.6.1, eerste alinea, overweegt de Afdeling het volgende.
Zoals ook uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6 van de Wth (Kamerstukken 30657, nr. 3, blz. 25) blijkt, is, als de uithuisgeplaatste na de oplegging of verlenging van het huisverbod een aanbod tot hulpverlening heeft aanvaard, dit een indicatie dat de dreiging van gevaar of het vermoeden daarvan mogelijk niet langer bestaat. Bij de beoordeling of die dreiging of het vermoeden daarvan daadwerkelijk niet langer bestaat, is van belang of de uithuisgeplaatste inmiddels een reële aanvang met de hulpverlening heeft gemaakt en of de verwachting gerechtvaardigd is dat hij aan de hulpverlening blijft meewerken.
2.7.2. Na de verlenging van het huisverbod hebben zich nieuwe feiten en omstandigheden voorgedaan. Op 4 februari 2009 heeft [wederpartij] een gesprek met medewerkers van Het Dok gevoerd en op 5 februari 2009 heeft hij een verklaring van Het Dok overgelegd die ziet op dit gesprek en die een omschrijving geeft van het behandelplan. De voorzieningenrechter heeft echter ten onrechte geoordeeld dat deze feiten en omstandigheden reeds aanleiding kunnen geven om te oordelen dat de dreiging van het gevaar of het vermoeden daarvan voor de huisgenoten van [wederpartij] zich op 5 februari 2009 niet langer voortzette. Het gesprek op 4 februari 2009 was pas het eerste gesprek met medewerkers van Het Dok. Uit de overgelegde verklaring van Het Dok blijkt weliswaar dat de medewerkers van Het Dok een behandelplan hadden opgesteld, maar tevens dat dit behandelplan nog niet met [wederpartij] was besproken. Er kan niet worden gezegd dat hiermee een reële aanvang was gemaakt met de hulpverlening en dat toen reeds de gerechtvaardigde verwachting kon bestaan dat [wederpartij] zijn verdere medewerking aan de hulpverlening zou blijven verlenen.
Gelet op voorgaande heeft de voorzieningenrechter in de omstandigheden die hebben plaatsgevonden na de verlenging van het huisverbod, ten onrechte aanleiding gezien het verlengingsbesluit te vernietigen. Het betoog van de burgemeester slaagt.
Anders dan de burgemeester voorstaat, kunnen de omstandigheden dat de politie tijdens een controle op 7 februari 2009 heeft geconstateerd dat in de woning een gespannen sfeer heerste en dat het slachtoffer na een incidentmelding op 16 februari 2009 voor haar veiligheid zelf het huis heeft verlaten en niet meer is teruggekeerd, niet in de beoordeling worden betrokken, omdat deze dateren van na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
2.8. De burgemeester betoogt tot slot dat de voorzieningenrechter, die het verlengingsbesluit rechtmatig heeft geacht, dat besluit niet had mogen vernietigen vanwege feiten en omstandigheden die hebben plaatsgevonden na de verlenging van het huisverbod. Dit oordeel is volgens de burgemeester tegenstrijdig. De voorzieningenrechter had het verlengingsbesluit volgens de burgemeester zo nodig kunnen schorsen met ingang van 5 februari 2009, de datum van de zitting bij de voorzieningenrechter.
2.8.1. Als de voorzieningenrechter het verlengingsbesluit vanwege de in 2.7.2 vermelde omstandigheden die zich na dat besluit hebben voorgedaan, wel had mogen vernietigen, dan had hij niet met vernietiging van dat besluit mogen volstaan, maar had hij met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht moeten bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand bleven tot het tijdstip waarop hij uitspraak deed.
2.9. Het hoger beroep zal gegrond moeten worden verklaard. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de voorzieningenrechter het beroep gericht tegen het besluit van 30 januari 2009 gegrond heeft verklaard en dat besluit heeft vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van de burgemeester van 30 januari 2009 behandelen.
2.10. De voorzieningenrechter heeft de gronden van het beroep van [wederpartij] gericht tegen het besluit van 30 januari 2009 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen. Voorts heeft de voorzieningenrechter het verzoek om schadevergoeding afgewezen. [wederpartij] heeft tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter geen hoger beroep ingesteld, zodat ervan uitgegaan moet worden dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat de burgemeester bij het besluit van 30 januari 2009 in redelijkheid het huisverbod heeft kunnen verlengen.
Vervolgens is de vraag aan de orde of de Afdeling de feiten en omstandigheden die zich na het verlengingsbesluit van 30 januari 2009 hebben voorgedaan, bij de beoordeling van het beroep moet betrekken. Zoals hiervoor onder 2.6.1 is overwogen, dienen feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de verlenging van het huisverbod, slechts in de beoordeling te worden betrokken als het huisverbod nog geldt op de dag waarop de rechter uitspraak doet. Het bij besluit van 30 januari 2009 verlengde huisverbod geldt niet meer, aangezien het inmiddels is uitgewerkt. Daarom hoeft de Afdeling niet te beoordelen of er reden is het voortduren van het huisverbod te beëindigen en zijn de feiten en omstandigheden die zich na het verlengingsbesluit hebben voorgedaan, thans niet van belang.
Indien een huisverbod nog geldt ten tijde van de uitspraak van de Afdeling of van haar voorzitter, is dat anders. Dat geval doet zich hier echter niet voor.
Het beroep tegen het besluit van 30 januari 2009 zal ongegrond moeten worden verklaard.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 5 februari 2009 in zaak nr. 323628/F2 RK 09-212 voor zover daarbij het beroep gericht tegen het besluit van 30 januari 2009 gegrond is verklaard en het besluit van 30 januari 2009 is vernietigd;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen dat besluit ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, voorzitter, en mr. J.H. van Kreveld en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Graat
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2010
307-581.