Home

Raad van State, 02-03-2010, BL6979, 200906289/6/R2

Raad van State, 02-03-2010, BL6979, 200906289/6/R2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
2 maart 2010
Datum publicatie
10 maart 2010
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2010:BL6979
Zaaknummer
200906289/6/R2

Inhoudsindicatie

Bij uitspraak van 29 december 2009 heeft de voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van 15 juni 2009 geschorst, voor zover het betreft de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Horeca" ter plaatse van [locatie].

Uitspraak

200906289/6/R2.

Datum uitspraak: 2 maart 2010

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Memid Investments B.V. (hierna: Memid), gevestigd te Mijdrecht,

verzoekster,

om opheffing of wijziging (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht) van de bij uitspraak van 29 december 2009, in zaak nr. 200906289/2/R3, getroffen voorlopige voorziening in het geding tussen onder meer:

[appellant], gevestigd te [plaats], en anderen, wonend te [woonplaats],

en

de raad van de gemeente de Ronde Venen,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij uitspraak van 29 december 2009 heeft de voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van 15 juni 2009 geschorst, voor zover het betreft de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Horeca" ter plaatse van [locatie].

Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 januari 2010, heeft Memid de voorzitter verzocht deze voorlopige voorziening op te heffen.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 februari 2010, waar Memid, vertegenwoordigd door mr. S.A.B. Boer, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door A. Scholte, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn [appellant] en anderen, bij monde van [gemachtigden], daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het plan vormt een herziening van het in 2004 vastgestelde plan "Lintbebouwing Vinkeveen 2003". Het is opgesteld met het oogmerk om de delen waaraan goedkeuring is onthouden bij besluit van het college van gedeputeerde staten van 10 mei 2005 dan wel bij de uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2006 in zaak nr. 200505339/1 (www.raadvanstate.nl) te repareren. In het plan is aan de gronden aan [locatie] de bestemming "Horeca" toegekend. Binnen de gronden is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen de maximale toegestane goothoogte varieert van 4, 6 tot 8 meter hoogte.

2.2. Bij de hierboven vermelde uitspraak heeft de voorzitter het verzoek van [appellant] en anderen toegewezen en het besluit van de raad van 15 juni 2009 geschorst, voor zover het betreft de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Horeca" ter plaatse van [locatie]. De voorzitter heeft hiertoe als volgt overwogen:

"2.4.3. Door ter plaatse wederom horecabedrijven in de categorieën -1, -2, en -3 toe te staan, alsmede hotels, heeft de raad naar het voorlopige oordeel van de voorzitter in zoverre in strijd met zijn uitgangspunt niet het besluit van het college van gedeputeerde staten van 25 mei 2005 (lees: 10 mei 2005) in acht genomen.

Verder is gebleken dat weliswaar het opgenomen bouwvlak voor de gronden aan de [locatie] overeen komt met het bouwvlak dat ter plaatse was opgenomen in het plan "Lintbebouwing Vinkeveen 2003", maar dat in afwijking van dat plan op bepaalde delen van het bouwvlak een hogere goothoogte is toegelaten. In zoverre is derhalve niet aangesloten bij de regeling uit het voorgaande plan.

De voorzitter is voorshands van oordeel dat de raad bij afwijking van het door hem gehanteerde uitgangspunt, dit deugdelijk dient te motiveren. Een dergelijke onderbouwing ontbreekt in het onderhavige geval.

2.4.4. Indien het plan op dit punt in werking treedt kunnen niet- omkeerbare gevolgen intreden. De voorzitter acht het niet op voorhand uitgesloten dat in de bodemprocedure de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Horeca" ter plaatse van de [locatie] wordt vernietigd. Gelet hierop ziet de voorzitter in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd aanleiding de hierna te melden ordemaatregel te treffen."

2.3. In het verzoek om opheffing voert Memid onder verwijzing naar de zienswijzennota aan dat de raad in zoverre niet heeft willen aansluiten bij het plan "Lintbebouwing Vinkeveen 2003", maar bij het plan "Baambrugse Zuwe 1972". Hierin is ook een reden gelegen voor afwijking van het besluit van het college van gedeputeerde staten van 10 mei 2005, aldus Memid. Voorts stelt Memid dat voortduring van de schorsing met zich brengt dat de ingediende aanvraag om een bouwvergunning niet in behandeling genomen zal worden, waardoor vertragingsschade ontstaat.

2.4. In deze procedure moet slechts worden beoordeeld of er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om de voorlopige voorziening van 29 december 2009 op te heffen dan wel te wijzigen, als bedoeld in artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht. Of het bestreden besluit rechtmatig is, dient door de Afdeling naar aanleiding van de behandeling van de zaak in de bodemprocedure te worden beoordeeld.

Memid heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd, waardoor sprake zou kunnen zijn van een gewijzigde situatie die opheffing of wijziging van de voorlopige voorziening rechtvaardigt. Evenmin is gebleken dat de voorzitter van onjuiste feiten is uitgegaan, mede gelet op de pleitnota die de raad op 4 december 2009 heeft voorgedragen en waarnaar in deze procedure wordt verwezen. Voor zover Memid meent dat in het gestelde in de zienswijzennota een dergelijk nieuw feit is gelegen, overweegt de voorzitter dat de zienswijzennota bekend was ten tijde van de voormelde uitspraak van 29 december 2009. Reeds in verband hiermee rechtvaardigt hetgeen hierin is vermeld de opheffing of wijziging van de voorlopige voorziening niet.

De behandeling van het geding in de bodemprocedure zal, gelet op de betrokken belangen, worden bespoedigd.

2.5. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Nienhuis

voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2010

466.