Home

Raad van State, 17-03-2010, BL7719, 200907936/1/H1

Raad van State, 17-03-2010, BL7719, 200907936/1/H1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 8 juli 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Deventer (hierna: het college) aan de gemeente Deventer ontheffing en bouwvergunning verleend voor het tijdelijk oprichten, in stand houden en gebruiken van een tijdelijk schoolgebouw voor basisonderwijs op het perceel op de hoek Johannes Bosboomstraat en Vincent van Goghstraat in het gebied Spijkvoorderenk te Deventer (hierna: het perceel) voor een maximale periode van vijf jaar.

Uitspraak

200907936/1/H1.

Datum uitspraak: 17 maart 2010

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Deventer,

appellant,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 4 september 2009 in zaak nrs. 09/1402 en 09/1500 in het geding tussen:

[wederpartijen], allen wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Deventer.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Deventer (hierna: het college) aan de gemeente Deventer ontheffing en bouwvergunning verleend voor het tijdelijk oprichten, in stand houden en gebruiken van een tijdelijk schoolgebouw voor basisonderwijs op het perceel op de hoek Johannes Bosboomstraat en Vincent van Goghstraat in het gebied Spijkvoorderenk te Deventer (hierna: het perceel) voor een maximale periode van vijf jaar.

Bij uitspraak van 4 september 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de voorzieningenrechter) het door [wederpartijen] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 8 juli 2009 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 oktober 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 11 november 2009.

[wederpartijen] hebben een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 januari 2010, waar het college, vertegenwoordigd door A.I. Duivenvoorde en mr. A.M.M. Hutten-Bekemeier, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ten gevolge van een grotere en snellere toename van het aantal basisschoolleerlingen in de nieuwbouwwijk De Vijfhoek dan volgens het college door het gemeentebestuur was te voorzien, kunnen niet alle leerlingen uit de wijk worden gehuisvest in de bestaande schoolgebouwen. In afwachting van de oplevering van een nieuw schoolgebouw elders in de wijk voorziet het bouwplan in de plaatsing van een tijdelijke noodschool met 16 lokalen op het perceel.

2.2. Ingevolge artikel 3.22, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) kan het college met het oog op de voorziening in een tijdelijke behoefte voor een bepaalde termijn ontheffing verlenen van een bestemmingsplan. De termijn kan ten hoogste vijf jaar belopen. Aan de ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden.

2.3. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Vijfhoek Noord-West 1996". Om verwezenlijking ervan mogelijk te maken heeft het college ontheffing krachtens artikel 3.22 van de Wro verleend.

2.4. Niet in geschil, is en ook de Afdeling is dat van oordeel, dat de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen dat artikel 3.22, eerste lid, van de Wro zich leent voor verlening van tijdelijke ontheffing voor het schoolgebouw.

2.5. Het college betoogt dat de voorzieningenrechter, door te overwegen dat onvoldoende verzekerd is dat de noodschool niet langer dan vijf jaar op het perceel aanwezig zal zijn en het college mitsdien niet bevoegd was om ontheffing te verlenen, heeft miskend dat met de inwerkingtreding van artikel 3.22 van de Wro in zoverre een koerswijziging is beoogd dat alleen de tijdelijkheid van de voorziening nog van belang is. De jurisprudentie inzake artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijk Ordening (hierna: WRO) kan derhalve niet onverkort kan worden toegepast, aldus het college.

2.5.1. Het betoog slaagt niet. Dat ten aanzien van artikel 3.22 van de Wro geen met artikel 19 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 vergelijkbare bepaling is opgenomen, betekent niet dat bij de toepassing van artikel 3.22 van de Wro niet vereist is dat aannemelijk is dat de behoefte aan de voorziening waarvoor tijdelijk ontheffing wordt verleend, niet langer dan vijf jaar zal bestaan. Artikel 3.22 van de Wro bepaalt immers nog steeds dat de ontheffing voor niet langer dan vijf jaar kan worden verleend. Steun voor deze opvatting wordt voorts gevonden in de geschiedenis van totstandkoming van artikel 3.22 Wro (Kamerstukken II, 2002/2003, 28 916, nr. 3, blz. 103-104). Een andere opvatting zou tot een verruiming van het toepassingsbereik van artikel 3.22 van de Wro ten opzichte van dat van artikel 17 van de WRO kunnen leiden, die niet door de wetgever is beoogd. De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht getoetst of aannemelijk is dat de noodschool niet langer dan vijf jaar nodig zal zijn.

Het college heeft in beroep te kennen gegeven dat het voornemens is om in 2013 te starten met de bouw van een permanent schoolgebouw op een nog te bepalen locatie elders in Spijkvoorderenk en dat er naar wordt gestreefd om het nieuwe schoolgebouw binnen de termijn van vijf jaar op te leveren. Weliswaar heeft het college hiermee aannemelijk gemaakt dat het schoolgebouw tijdelijk is, maar de voorzieningenrechter heeft op grond van de omstandigheden die hem ten tijde van de aangevallen uitspraak bekend waren, terecht overwogen dat onvoldoende aannemelijk is dat de noodschool niet langer dan vijf jaar op het perceel aanwezig zal zijn. Het standpunt van het college dat het schoolgebouw niet langer dan vijf jaar nodig zal zijn, was slechts gebaseerd op intenties en verwachtingen. Dat het na het verstrijken van die termijn gehouden is het schoolgebouw te verwijderen, is niet voldoende. Dit betekent dat de voorzieningenrechter het besluit van 8 juli 2009 op goede gronden heeft vernietigd.

2.6. In hoger beroep heeft het college te kennen gegeven dat inmiddels een concrete locatie voor het nieuwe schoolgebouw is gevonden en dat het ontwerpbestemmingsplan, waarmee de bouw van het schoolgebouw planologisch mogelijk wordt gemaakt, op 28 december 2009 ter inzage is gelegd. Voorts heeft het college verklaard dat de gemeentelijke commissie onderwijshuisvesting heeft ingestemd met de bouw van de nieuwe basisschool. Gelet op het vergevorderde stadium waarin de procedure ten aanzien van het nieuwe bestemmingsplan zich bevindt, is de Afdeling van oordeel dat het college thans wel voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het uiterlijk begin 2013 zal kunnen starten met de bouw van het permanente schoolgebouw en deze voor aanvang van het schooljaar 2014/2015 zal worden opgeleverd.

2.7. De Afdeling zal daarom hierna beoordelen of in de door [wederpartijen] in beroep aangevoerde gronden, waaraan de voorzieningenrechter niet is toegekomen, overigens geen grond voor vernietiging aanwezig is en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven.

2.8. [wederpartijen] hebben tevergeefs betoogd dat het college onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de te verwachten toename van de verkeersintensiteit rondom de noodschool. Het college heeft zich bij de vaststelling van de toename van het aantal verkeersbewegingen gebaseerd op verrichte tellingen ter plaatse en op de door het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond- en Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek opgestelde kengetallen voor verkeersgeneratie van voorzieningen. In hetgeen [wederpartijen] hebben aangevoerd wordt geen grond gezien voor het oordeel dat de berekening niet juist is, zodat het college niet op grond van de toename van verkeersintensiteit de ontheffing behoorde te weigeren.

2.9. Het betoog van [wederpartijen] dat het college meer verkeersmaatregelen had moeten treffen om de lange wachtrijen in de spits te voorkomen, slaagt niet. Geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat grote verkeersproblemen zijn te verwachten en bovendien is sprake van een tijdelijke situatie. Het college heeft in redelijkheid kunnen besluiten niet de verkeersmaatregelen te treffen in de omvang en aard die [wederpartijen] wensen. Het betoog faalt.

2.10. In hetgeen [wederpartijen] hebben aangevoerd, wordt ten slotte geen grond gevonden voor het oordeel dat bij de uitrit van de zogenoemde Kiss and Ride parkeerplekken een verkeersgevaarlijke situatie zal ontstaan en de directe omgeving van de noodschool parkeeroverlast zal ondervinden. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat rondom de school een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt, aparte fiets- en voetpaden zijn voorzien en, zoals het college ter zitting heeft toegelicht, verkeersregelaars worden ingezet om de verkeerveiligheid bewaken. Omdat in het bouwplan voldoende parkeerruimte is voorzien, bestaat geen aanleiding aan te nemen dat omwonenden parkeeroverlast zullen ondervinden.

2.11. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet op vorenstaande leiden de overigens door [wederpartijen] in beroep aangevoerde gronden niet tot vernietiging van het besluit van 8 juli 2009. De Afdeling ziet derhalve aanleiding om de rechtsgevolgen van het door de voorzieningenrechter vernietigde besluit in stand te laten.

2.12. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 8 juli 2009 (kenmerk 163757) in stand blijven;

III. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van het college van burgemeester en wethouders van Deventer griffierecht ten bedrage van € 447,00 (zegge: vierhonderdzevenenveertig euro) heft.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. H. Troostwijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Huijben

voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2010

313-604.