Raad van State, 04-05-2010, ECLI:NL:RVS:2010:BU8075 BM3260, 201001808/1/R3
Raad van State, 04-05-2010, ECLI:NL:RVS:2010:BU8075 BM3260, 201001808/1/R3
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 4 mei 2010
- Datum publicatie
- 4 mei 2010
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2010:BM3260
- Zaaknummer
- 201001808/1/R3
- Relevante informatie
- Wet ruimtelijke ordening [Tekst geldig vanaf 01-07-2021 tot 01-01-2024] [Regeling ingetrokken per 2024-01-01], Wet ruimtelijke ordening [Tekst geldig vanaf 01-07-2021 tot 01-01-2024] [Regeling ingetrokken per 2024-01-01] art. 3.8, Wet ruimtelijke ordening [Tekst geldig vanaf 01-07-2021 tot 01-01-2024] [Regeling ingetrokken per 2024-01-01] art. 8.2, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023], Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 6:2
Inhoudsindicatie
[appellante] heeft bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 18 februari 2010, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan "De Bleekerij 2007" door de raad. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 26 maart 2010.
Uitspraak
201001808/1/R3.
Datum uitspraak: 4 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
de raad van de gemeente Enschede,
verweerder.
1. Procesverloop
[appellante] heeft bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 18 februari 2010, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan "De Bleekerij 2007" door de raad. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 26 maart 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 april 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M. Bekooy, advocaat te Arnhem en J. Bouwmeester, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P. Heinen, advocaat te Arnhem en H.J. Wessels, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), gelezen in samenhang met de artikelen 3:11 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerp van een bestemmingsplan voor de duur van zes weken ter inzage gelegd.
Ingevolge het eerste lid, onder e, beslist de gemeenteraad binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging omtrent vaststelling van het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, kan een belanghebbende bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld: het niet tijdig nemen van een besluit.
Ingevolge artikel 6:12, eerste lid, is het beroep indien het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet aan een termijn gebonden.
Ingevolge het tweede lid, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is.
2.2. Het ontwerp van het bestemmingsplan "De Bleekerij 2007" heeft met ingang van 12 juni 2009 ter inzage gelegen. De raad heeft nog niet beslist omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. De termijn als bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, onder e, van de Wro is derhalve overschreden.
2.3. [appellante], die eigenaar is van gronden in het plangebied en de in het ontwerpbestemmingsplan voorziene woningbouw in het plangebied wil gaan ontwikkelen, heeft de raad bij brief van 2 februari 2010 meegedeeld dat hij in gebreke is tijdig een besluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan te nemen. Vervolgens heeft [appellante] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van het besluit omtrent vaststelling van het bestemmingsplan. [appellante] verzoekt de raad op te dragen om binnen een bepaalde termijn alsnog te besluiten omtrent de vaststelling van het plan. Voorts verzoekt [appellante] om met toepassing van artikel 8:55c van de Awb de ingevolge afdeling 4.1.3. verbeurde dwangsom vast te stellen.
2.4. De raad betoogt dat het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk is. Daartoe stelt de raad dat in de Wro niet is voorzien in de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan. Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is volgens de raad niet van toepassing omdat in de Awb beroep tegen de vaststelling van een algemeen verbindend voorschrift, dat een bestemmingsplan is, is uitgesloten. Ten slotte stelt de raad dat [appellante] geen aanvraag om vaststelling van een bestemmingsplan heeft ingediend. Het te nemen besluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan is een ambtshalve te nemen besluit, waarvoor geen beslistermijn geldt. De in de Wro genoemde termijnen zijn termijnen van orde en zijn uitsluitend van betekenis voor het vervallen van aanhoudingsverplichtingen en andere uit de wet voortvloeiende verplichtingen, aldus de raad.
2.5. De Afdeling stelt vast dat [appellante] geen aanvraag tot het vaststellen van een bestemmingsplan heeft ingediend. De brief van 10 september 2003 van [appellante] aan het gemeentebestuur bevat een globale duiding van de plannen van [appellante] met het plangebied. De inhoud van deze brief is te weinig concreet om als aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen te kunnen worden geduid. Het sluiten van een exploitatieovereenkomst met de gemeente over de ontwikkeling van het plangebied noch de aanvragen om bouwvergunning voor woningbouw in het plangebied kunnen als een aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen worden aangemerkt. Het door de raad te nemen besluit omtrent vaststelling van het bestemmingsplan "De Bleekerij 2007" betreft derhalve geen besluit op aanvraag, maar een ambtshalve te nemen besluit.
2.6. De Afdeling overweegt dat tegen het niet tijdig nemen van een ambtshalve te nemen besluit geen beroep kan worden ingesteld indien in de wet geen termijn is bepaald waarbinnen een dergelijk besluit moet zijn genomen. In artikel 3.8, eerste lid, onder e, van de Wro is echter bepaald dat de raad binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging van het ontwerpplan beslist omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. Tegen het niet tijdig nemen van een dergelijk besluit kan op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb gelezen in samenhang met artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro, na een ingebrekestelling, beroep worden ingesteld door een belanghebbende.
Aangezien [appellante] als eigenaar de woningbouwplannen waarin het ontwerpbestemmingsplan voorziet wil gaan ontwikkelen, is zij belanghebbende bij het niet tijdig nemen van een besluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan "De Bleekerij 2007".
2.7. Gezien het in 2.2 en 2.6 overwogene en gelet op het feit dat de raad niet binnen twee weken nadat hij in gebreke is gesteld alsnog heeft beslist omtrent vaststelling van het bestemmingsplan, is het beroep gegrond.
2.8. De raad dient op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb alsnog een besluit te nemen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. De Afdeling zal daartoe een termijn stellen, waarbij rekening wordt gehouden met de ter zitting door de raad aangegeven planning die door [appellante] aanvaardbaar is gevonden.
De Afdeling bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat de raad een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat de raad in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
2.9. Ingevolge artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank indien het beroep gegrond is desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast.
2.10. Artikel 4:17, eerste lid, eerste volzin, van de Awb luidt: Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.
Ingevolge artikel 1:3, tweede lid, van de Awb, wordt onder beschikking verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
2.11. Het nemen van een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan, ook in het geval daaraan een aanvraag ten grondslag ligt, is niet het nemen van een beschikking op aanvraag als bedoeld in artikel 4:17 gelezen in samenhang met artikel 1:3, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat geen dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb is verbeurd.
2.12. De raad van de gemeente Enschede dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit omtrent vaststelling van het bestemmingsplan "De Bleekerij 2007";
III. draagt de raad van de gemeente Enschede op om uiterlijk 5 juli 2010 alsnog te besluiten omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan "De Bleekerij 2007" en dit besluit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken;
IV. bepaalt dat de raad van de gemeente Enschede aan [appellante] een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde datum van 5 juli 2010 overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,00 (zegge: honderd euro) bedraagt, met een maximum van € 15.000,00 (zegge: vijftienduizend euro);
V. veroordeelt de raad van de gemeente Enschede tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 218,50 (zegge: tweehonderdachttien euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Enschede aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. D.A.C. Slump en mr. Th.C. van Sloten, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Verbeek
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2010
388.