Raad van State, 26-05-2010, BM5617, 200906170/1/H1
Raad van State, 26-05-2010, BM5617, 200906170/1/H1
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 26 mei 2010
- Datum publicatie
- 26 mei 2010
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2010:BM5617
- Zaaknummer
- 200906170/1/H1
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 24 oktober 2002 heeft het college geweigerd aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ITD Real Estate B.V. (hierna: Real Estate B.V.) vrijstelling te verlenen voor het voeren van een perifere detailhandel in het pand op het perceel aan de Van IJsendijkstraat 403-409 te Purmerend (hierna: het perceel).
Uitspraak
200906170/1/H1.
Datum uitspraak: 26 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Purmerend,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 1 juli 2009 in zaak nr. 08/4528 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Kantoorgebouw Verrijn Stuartweg 42 Diemen B.V. (hierna: Kantoorgebouw B.V.), gevestigd te Purmerend,
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2002 heeft het college geweigerd aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ITD Real Estate B.V. (hierna: Real Estate B.V.) vrijstelling te verlenen voor het voeren van een perifere detailhandel in het pand op het perceel aan de Van IJsendijkstraat 403-409 te Purmerend (hierna: het perceel).
Bij besluit van 30 juni 2008 heeft het college het door Real Estate B.V. daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juli 2009, verzonden op 7 juli 2009, heeft de rechtbank het door Kantoorgebouw B.V. daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 30 juni 2008 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 augustus 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 14 september 2009.
Kantoorgebouw B.V. heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.R. van Angeren, advocaat te Amsterdam, L.J.P. Rog en C. Schrama, beiden werkzaam bij de gemeente, en Kantoorgebouw B.V., vertegenwoordigd door mr. A.J. Bakhuijsen, advocaat te Amsterdam, en J.W. Vriesinga, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat Kantoorgebouw B.V. niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar beroep.
Het college voert daartoe aan dat Kantoorgebouw B.V. niet de rechtsopvolger onder bijzondere titel is van Real Estate B.V.
2.1.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 september 2006 in zaak nr. 200508260/1) kan voor het op grond van rechtsopvolging onder bijzondere titel kunnen overnemen van door de rechtsvoorganger opgebouwde aanspraken op rechtsbescherming aanleiding zijn in die gevallen waarin zonder deze overname de rechtsbescherming als gevolg van de rechtsopvolging geheel verloren gaat.
2.1.2. Volgens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel is Real Estate B.V. met ingang van 19 september 2007 ontbonden. Zij heeft evenwel bij overeenkomst van 24 augustus 2007 al haar activiteiten, rechten en bezittingen verkocht aan Kantoorgebouw B.V. Op grond van deze rechtsopvolging onder bijzondere titel moet de door Real Estate B.V. opgebouwde aanspraak op rechtsbescherming worden geacht te zijn overgenomen door Kantoorgebouw B.V., nu zonder deze overname de rechtsbescherming als gevolg van de rechtsopvolging geheel verloren zou zijn gegaan. Het college heeft zijn stelling dat geen sprake is van rechtsopvolging onder bijzondere titel niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat Kantoorgebouw B.V. moet worden ontvangen in haar beroep. Het betoog van het college faalt.
2.2. Het verzoek om vrijstelling ziet op het gebruik van een gedeelte, met een vloeroppervlakte van 2300 m2, van het op het perceel gelegen bedrijfspand voor de verkoop van tweedehands meubelen, aangevuld met goederen ten behoeve van woninginrichting.
2.3. Het perceel bevindt zich op gronden die ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Koog 1997" de bestemming "Handel en Nijverheid" hebben.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de kaart voor "Handel en Nijverheid" aangewezen gronden bestemd voor handel, industrie, nijverheid, één horecabedrijf, wegen, open terreinen, parkeer- en groenvoorzieningen, water, waterkering, bruggen, duikers en verhardingen, alsmede de daarbij behorende bouwwerken, met uitzondering van detailhandelsbedrijven.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan ter plaatse aangegeven bestemming.
Ingevolge artikel 3, derde lid, onder a, voor zover hier van belang, kan het college vrijstelling verlenen van het bepaalde in het eerste lid, onder c, voor detailhandelsbedrijven met een minimum bedrijfsvloeroppervlakte van 1000 m2 ten behoeve van woninginrichting als geheel inclusief meubels.
2.4. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het in redelijkheid de gevraagde vrijstelling in de zin van artikel 3, derde lid, onder a, van de planvoorschriften heeft kunnen weigeren.
Het college voert daartoe aan dat zich, anders dan de rechtbank heeft overwogen, geen omstandigheden voordoen die het college aanleiding hadden moeten geven om af te wijken van het beleid dat is neergelegd in de op 31 mei 2007 vastgestelde nota "Beleidskader ontwikkeling detailhandel 2007-2011" (hierna: de beleidsnotitie) en de in 2006 vastgestelde notitie "Structuurplan Purmerend 2005-2020" (hierna: het structuurplan).
2.4.1. Uit de beleidsnotitie en het structuurplan volgt dat het perceel niet is gelegen in het zogeheten gebied "de Kop van West".
Aan het besluit van 30 juni 2008 heeft het college ten grondslag gelegd dat in het structuurplan als locatie voor perifere detailhandel uitsluitend de Kop van West is aangewezen. Voorts heeft het verwezen naar de beleidsnotitie waarin staat dat in beginsel niet zal worden meegewerkt aan het verlenen van een zogeheten binnenplanse vrijstelling voor perifere detailhandel. Slechts bij hoge uitzondering en goed gemotiveerd zal dit plaatsvinden, wanneer op basis van ruimtelijke en economische gronden kan worden aangetoond dat vestiging elders in de gemeente Purmerend niet mogelijk of wenselijk is. Er zullen geen vrijstellingen worden verleend voordat er duidelijkheid bestaat over de ontwikkeling van een industrieterrein op de Kop van West, aldus de beleidsnotitie.
2.4.2. De rechtbank heeft, zij het op andere gronden, terecht geconcludeerd dat het college in dit geval aanleiding had moeten zien af te wijken van het beleid als neergelegd in de beleidsnotitie en het structuurplan. Daarbij is van belang dat het college het verzoek om vrijstelling, dat reeds dateert van vier jaar voor de vaststelling van het structuurplan en zes jaar voor de vaststelling van de beleidsnotitie, bij besluit op bezwaar van 2 juni 2004 heeft afgewezen, terwijl dat verzoek, naar de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 5 oktober 2005 in zaak nr. 200410414/1, voldeed aan de voorwaarden van het toen geldende beleid als neergelegd in de notitie "Detailhandel structuurvisie - gemeentelijk detailhandelsbeleid 2002-2007". Het college heeft aan die omstandigheid ten onrechte geen gewicht toegekend bij zijn weigering de gevraagde vrijstelling te verlenen.
Evenmin heeft het college rekening gehouden met de omstandigheid dat het volgens de beleidsnotitie weliswaar niet wenselijk maar ook niet uitgesloten is dat de beoogde meubelhal niet op de Kop van West komt, dat de Kop van West eerst 13 jaar na de ingediende aanvraag als locatie zal kunnen dienen voor de beoogde meubelhal, nu niet in geschil is dat de ontwikkeling van dat industrieterrein op zijn vroegst pas in 2015 zal zijn gerealiseerd, en dat het bestemmingsplan uitdrukkelijk voorziet in de mogelijkheid om de gevraagde vrijstelling te verlenen. Het college heeft de enkele stelling dat een dergelijke vestiging ook past in het kernwinkelapparaat en de winkelcentra van Purmerend, niet nader onderbouwd. De verwijzing van het college naar het structuurplan waarin staat dat in 2020 ruimte voor detailhandel mogelijk wordt gemaakt, is onder de gegeven omstandigheden evenmin voldoende.
Vorenstaande omstandigheden in aanmerking genomen, heeft het college de gevraagde vrijstelling in redelijkheid niet kunnen weigeren.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Purmerend tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Kantoorgebouw Verrijn Stuartweg 42 Diemen B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 675,75 (zegge: zeshonderdvijfenzeventig euro en vijfenzeventig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Purmerend griffierecht ten bedrage van € 447,00 (zegge: vierhonderdzevenenveertig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2010
374-543.