Home

Raad van State, 15-09-2010, BN7033, 201000001/1/H1

Raad van State, 15-09-2010, BN7033, 201000001/1/H1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
15 september 2010
Datum publicatie
15 september 2010
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2010:BN7033
Formele relaties
Zaaknummer
201000001/1/H1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 8 oktober 2008 heeft het college aan Lijm en Cultuur Holding B.V., Lijm en Cultuur Vastgoed B.V. en Lijm en Cultuur B.V. (hierna tezamen en in enkelvoud: Lijm en Cultuur) vrijstelling verleend van de gebruiks- en bouwvoorschriften van het bestemmingsplan voor de verwezenlijking van het project "Gelatinepark" (hierna: het project) op een gedeelte van het terrein van de voormalige Lijm- en Gelatinefabriek aan de Rotterdamseweg 270 te Delft.

Uitspraak

201000001/1/H1.

Datum uitspraak: 15 september 2010

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 november 2009 in zaak nr. 08/9473 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Delft.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2008 heeft het college aan Lijm en Cultuur Holding B.V., Lijm en Cultuur Vastgoed B.V. en Lijm en Cultuur B.V. (hierna tezamen en in enkelvoud: Lijm en Cultuur) vrijstelling verleend van de gebruiks- en bouwvoorschriften van het bestemmingsplan voor de verwezenlijking van het project "Gelatinepark" (hierna: het project) op een gedeelte van het terrein van de voormalige Lijm- en Gelatinefabriek aan de Rotterdamseweg 270 te Delft.

Bij uitspraak van 25 november 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 december 2009, hoger beroep ingesteld.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft Lijm en Cultuur een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2010, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.F. Klein, mr. M.G.O. de Lange en E. Kesselaar, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Lijm en Cultuur B.V., vertegenwoordigd door haar [directeuren] en bijgestaan door mr. L. van Schie-Kooman, advocaat te Rotterdam, als partij gehoord.

2. Overwegingen.

2.1. Het project is gesitueerd op een deel van het voormalige industrieterrein van de Delftse Lijm- en Gelatinefabriek met een grootte van ongeveer 22.600 m² (hierna: het terrein). Van het terrein zal ongeveer 9000 m² worden ingericht als evenemententerrein voor het houden van theatervoorstellingen, concerten, festivals en beurzen. Het overige deel van het terrein zal gebruikt worden voor culturele activiteiten en evenementen en daaraan gerelateerde functies als een theatercafé. Deze activiteiten zullen hoofdzakelijk plaatsvinden in de zich op het terrein bevindende fabrieksgebouwen.

2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Schieoevers Noord-Zuid" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het terrein de bestemming "Bedrijven". De realisering van het project is met deze bestemming in strijd. Teneinde het project doorgang te kunnen laten vinden heeft het college krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling van het bestemmingsplan verleend voor het gebruik van het terrein, zoals dat op de bij het besluit van 8 oktober 2008 behorende kaart met blauw, met groen en met rood gearceerd is aangegeven, voor culturele doeleinden en evenementen. Verder is ten aanzien van een gebied, zoals dat op de bij het besluit van 8 oktober 2008 behorende kaart met rood gearceerd is aangegeven, vrijstelling verleend voor het verbouwen van een bestaand gebouw tot, en het gebruiken van dit gebouw als een zelfstandige horecagelegenheid met een maximale vloeroppervlakte van 600 m². Voorts is vrijstelling verleend voor het gebruik van een gedeelte van het terrein als theatertuin, zoals die op de bij het besluit van 8 oktober 2008 behorende kaart met blauw is aangegeven, alsmede voor de bouw van bouwwerken - geen gebouwen zijnde - in de theatertuin.

2.3. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.

Ingevolge artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet wordt de verlening van vrijstelling voor de mogelijkheid van beroep ingevolge artikel 8 van de Algemene wet bestuursrecht geacht deel uit te maken van de beschikking, waarop zij betrekking heeft.

2.3.1. Voor het verbouwen van een zich op het terrein bevindend gebouw tot horecagelegenheid en het bouwen van bouwwerken - geen gebouwen zijnde - in de theatertuin, zijn bouwvergunningen vereist. Ter zitting is niet gebleken dat deze bouwvergunningen zijn verleend.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 24 maart 2004 in zaak nr. 200303721/1, moet uit artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet worden afgeleid dat de wetgever een concentratie van rechtsbescherming voor ogen heeft gehad om aldus onnodige procedures te voorkomen. Voor zover vrijstelling is vereist teneinde bouwvergunning voor een project te kunnen verlenen, kan tegen de beslissing op het vrijstellingsverzoek worden opgekomen in het kader van een beslissing op een voor dat project ingediende bouwaanvraag.

Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank het beroep van [appellant], voor zover dat is gericht tegen de verleende vrijstelling voor de bouw van bouwwerken - geen gebouwen zijnde - in de theatertuin, alsmede voor het daarmee in functioneel en bouwkundig opzicht samenhangende gebruik als theatertuin en voor het verbouwen van een gebouw tot, en het gebruiken van dit gebouw als, horecagelegenheid, niet-ontvankelijk had behoren te verklaren, omdat daartegen eerst kan worden opgekomen in het kader van een beslissing op een daarvoor ingediende bouwaanvraag. De rechtbank heeft dat niet onderkend.

2.4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van [appellant] slechts kan worden geacht te zijn gericht tegen de verleende vrijstelling voor het gebruik van het terrein voor culturele doeleinden en evenementen. Gelet op de gedingstukken staat dat gebruik geheel los van en is dat gebruik niet afhankelijk van de in een van de bestaande gebouwen te vestigen horeca en van de oprichting van een theatertuin.

2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de ruimtelijke onderbouwing van het project, als neergelegd in de door ambtenaren van de gemeente opgestelde nota's "Ontwikkelingsplan Gelatinepark 2004" en "Ontwikkeling Gelatinepark 2006" (hierna tezamen en in enkelvoud: het ontwikkelingsplan), niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Hij voert daartoe aan dat het project geen geringe inbreuk maakt op het geldende planologische regime, omdat daarmee volgens hem wordt beoogd het gehele terrein een horecabestemming te geven.

2.5.1. Wat er zij van de omvang van de inbreuk die het project maakt op het geldende planologische regime, heeft de rechtbank in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing als neergelegd in het ontwikkelingsplan niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Anders dan [appellant] betoogt, wordt met de bij besluit van 8 oktober 2008 verleende vrijstelling niet aan het terrein een horecabestemming gegeven, maar is daar slechts ondersteunende horeca ten behoeve van de functie culturele doeleinden en evenementen toegestaan. Dat betoog kan daarom niet leiden tot het ermee beoogde doel.

2.6. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college in redelijkheid geen vrijstelling heeft kunnen verlenen. Hij voert daartoe aan dat het in de binnenstad van Delft gelegen Floratheater, een particulier theater en horecagelegenheid die door hem worden geëxploiteerd, oneerlijke concurrentie van het project ondervindt.

2.6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 19 november 2008 in zaak nr. 200801926/1) vormen concurrentieverhoudingen bij een planologische belangenafweging geen in aanmerking te nemen belang, tenzij sprake is van duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau die niet door dwingende redenen wordt gerechtvaardigd.

Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 24 juni 2009 in zaak nr. 200806342/1 komt voor de vraag of sprake is van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in de horecasector in Delft geen doorslaggevende betekenis toe aan de vraag of er sprake is van overaanbod en mogelijke sluiting van bestaande vestigingen, maar aan de vraag of voor de inwoners van de gemeente een voldoende voorzieningenniveau behouden blijft in die zin dat zij op een aanvaardbare afstand van hun woonplaats geregeld een theater- en een horecagelegenheid kunnen bezoeken.

2.6.2. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bij besluit van 8 oktober 2008 verleende vrijstelling een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in voormelde zin ten gevolge heeft. Bij een eventueel sluiten van het Floratheater kunnen inwoners van Delft op een aanvaardbare afstand een theater- en een horecagelegenheid bezoeken. Het betoog van [appellant] faalt derhalve.

2.7. Voor zover [appellant] heeft beoogd te betogen dat het gemeentebestuur door de gevraagde vrijstelling te verlenen heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat er voor het Floratheater planologisch gezien minder uitbreidings- en gebruiksmogelijkheden bestaan dan het gebruik dat met die vrijstelling wordt mogelijk gemaakt, faalt dit betoog. De situatie van het Floratheater komt, naar het college onbetwist heeft gesteld, niet zodanig overeen met het beoogde project in het buitengebied, waar vanwege de ligging een minder strikt planologisch regime geldt dan in de binnenstad van Delft waar het Floratheater is gevestigd, dat het college daarin aanleiding moest zien medewerking aan het bouwplan te onthouden.

2.8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, doch slechts voor zover deze betrekking heeft op de bij besluit van 8 oktober 2008 verleende vrijstelling voor de bouw van bouwwerken - geen gebouwen zijnde - in de theatertuin, alsmede het daarmee samenhangende gebruik als theatertuin en voor het verbouwen van een bestaand gebouw tot, en het gebruik van dit gebouw als, horecagelegenheid. In zoverre is het besluit in strijd met artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 8 oktober 2008 alsnog in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

2.10. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het door [appellant] in hoger beroep betaalde griffierecht door de Secretaris van de Raad van State aan hem wordt terugbetaald.

15 september 2010

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 november 2009 in zaak nr. 08/9473, voor zover deze betrekking heeft op de bij besluit van 8 oktober 2008 verleende vrijstelling voor de bouw van bouwwerken - geen gebouwen zijnde - in de theatertuin alsmede het daarmee samenhangende gebruik als theatertuin en het verbouwen van een bestaand gebouw tot, en het gebruiken van dit gebouw als horecagelegenheid;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep van [appellant] in zoverre niet-ontvankelijk;

IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

V. gelast dat Secretaris van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 223,00 (zegge: tweehonderddrieëntwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.

w.g. Mouton w.g. Van Heusden

voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 september 2010

414-543.