Home

Raad van State, 29-09-2010, BN8565, 201000988/1/H1

Raad van State, 29-09-2010, BN8565, 201000988/1/H1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
29 september 2010
Datum publicatie
29 september 2010
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2010:BN8565
Formele relaties
Zaaknummer
201000988/1/H1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 28 april 2009 heeft het college, met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, aan [vergunninghouders] vrijstelling en reguliere bouwvergunning 1e fase verleend voor het oprichten van een woning en garage op het perceel, kadastraal bekend [gemeente], sectie […], nr. […], gelegen aan de Gebleektesteeg.

Uitspraak

201000988/1/H1.

Datum uitspraak: 29 september 2010

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Kennis IJzerhandel B.V., wonend te [woonplaats], onderscheidenlijk gevestigd te Weert,

tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) van 17 december 2009 in zaak nr. 09/818 in het geding tussen:

[appellant] en Kennis IJzerhandel

en

het college van burgemeester en wethouders van Weert (hierna: het college).

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2009 heeft het college, met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, aan [vergunninghouders] vrijstelling en reguliere bouwvergunning 1e fase verleend voor het oprichten van een woning en garage op het perceel, kadastraal bekend [gemeente], sectie […], nr. […], gelegen aan de Gebleektesteeg.

Bij uitspraak van 17 december 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep, voor zover ingesteld door [appellant], niet-ontvankelijk, en voor zover ingesteld door Kennis IJzerhandel, gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en Kennis IJzerhandel bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 februari 2010.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Vergunninghouders hebben een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

Vergunninghouders hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 september 2010, waar [appellant] in persoon en als vertegenwoordiger van Kennis IJzerhandel, en het college, vertegenwoordigd door mr. W.D.W. van Aken, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting vergunninghouders, in persoon en bijgestaan door mr. R.G.J. Deuss, advocaat te Weert, gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Op de gronden waarop het bouwplan is voorzien rust ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" de bestemming "Agrarisch blok". Het bouwplan is daarmee in strijd. Het college heeft krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor het bouwplan vrijstelling van het bestemmingsplan verleend. De woning is voorzien op een perceel dat als gevolg van de verplaatsing van een zeugenbedrijf beschikbaar is gekomen voor woningbouw.

2.2. [appellant] en Kennis IJzerhandel betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] geen belanghebbende is bij het besluit van 28 april 2009.

2.2.1. Ter zitting is komen vast te staan dat [appellant] eigenaar is van het preceel waarop Kennis IJzerhandel is gevestigd, welk perceel in de nabije omgeving ligt van het perceel waarop het bouwplan is voorzien. Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat [appellant] geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en het beroep, voor zover door hem ingesteld, ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

2.3. [appellant] en Kennis IJzerhandel betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de ruimtelijke onderbouwing niet voldoet aan de eisen die daaraan in dit geval dienen te worden gesteld. Zij voeren aan dat onvoldoende wordt ingegaan op provinciaal en gemeentelijk ruimtelijk beleid, dat onvoldoende is onderbouwd dat realisering van het bouwplan geen nadelige gevolgen heeft voor de nabijgelegen Ecologische Hoofdstructuur (EHS) noch strijdig is met de Flora- en faunawet en dat onvoldoende bodemonderzoek is uitgevoerd. Voorts betogen zij dat het geluidsonderzoek ontoereikend is, omdat ten aanzien van hun inrichting is uitgegaan van een onjuiste milieucategorie als opgenomen in de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit maart 2009 (hierna: de VNG-brochure).

2.3.1. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO, zoals dat gold ten tijde van belang, kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstig bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan zijn vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan het college van burgemeester en wethouders.

2.3.2. In de bij het besluit van 28 april 2009 behorende ruimtelijke onderbouwing van 14 juli 2008 is vermeld dat het bouwplan in overeenstemming is met het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006, vanwege de ligging ten opzichte van perspectief 9 (stedelijke bebouwing in POL 2006), de kwaliteitsverbetering die wordt bereikt door afbraak van het op het perceel aanwezige zeugenbedrijf en het inpassingsplan voor de inpassing van de woning in het landschap. Voorts is daarin vermeld dat het perceel gelegen is in een gebied dat in het reconstructieplan van de provincie Limburg van 5 maart 2005 is aangewezen als extensiveringsgebied, dat is gericht op een beperking van de ontwikkelingsruimte van bestaande intensieve veehouderij. Ten slotte is in de ruimtelijke onderbouwing vermeld dat het project zal worden opgenomen in een toekomstig op te stellen bestemmingsplan.

Gelet hierop is er geen grond voor het oordeel dat de rechtbank het project ten onrechte in overeenstemming met geldend ruimtelijk beleid heeft geacht. De rechtbank heeft evenzeer terecht overwogen dat artikel 19, eerste lid, van de WRO niet verplicht tot een structuurplan als ruimtelijke onderbouwing van een project.

2.3.3. Evenmin wordt in het betoog van [appellant] en Kennis IJzerhandel aanleiding gevonden voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat onvoldoende onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet heeft plaatsgevonden of dat het project de EHS schaadt. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in de ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat de locatie weliswaar op 30 m van een EHS-gebied is gelegen, maar dat door de afbraak van het zeugenbedrijf en door de wijze van inpassing een kwaliteitsverbetering wordt bereikt, waardoor de realisering van de woning acceptabel is. Voorts is in de ruimtelijke onderbouwing vermeld dat uit onderzoek is gebleken dat op het perceel geen soorten voorkomen die in het kader van genoemde wet zijn beschermd. De resultaten van dat onderzoek zijn vervat in bijlage 9 bij de ruimtelijke onderbouwing. In beroep heeft het college voorts een brief van 10 juli 2009 van Econsultancy aan Dormans overgelegd, waarin de juistheid van deze conclusie nader is gestaafd met de mededeling dat op 9 juli 2009 veldonderzoek heeft plaatsgevonden, waarbij in het bijzonder is gelet op de aanwezigheid van de gewone rietorchis en andere beschermde plantensoorten op het perceel, en dat die daar niet zijn aangetroffen. [appellant] en Kennis IJzerhandel hebben hun betoog dat deze onderzoeken onvoldoende zijn of dat de daarin vervatte conclusies ten aanzien van de EHS en de Flora- en faunawet onjuist zijn, niet nader onderbouwd.

2.3.4. Van de ruimtelijke onderbouwing maakt voorts een bodemonderzoek door Econsultancy van 21 januari 2005 deel uit als bijlage 15. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat op een deellocatie weliswaar sprake is van lichte verontreinigingen, maar dat er, gezien de aard en de mate daarvan, geen reden is voor nader onderzoek. Voorts hebben vergunninghouders aanvullende bodemonderzoeken van 23 november 2007 en 15 januari 2008 overgelegd. In eerstgenoemd onderzoek wordt de conclusie van het onderzoek van 21 januari 2005 zonder meer bevestigd, terwijl in het laatstgenoemde onderzoek wordt geconcludeerd dat de bovengrond van het noordelijk deel van de onderzoekslocatie licht verontreinigd is met cadmium, maar dat, gezien de aard en de mate van verontreiniging, geen reden bestaat voor nader onderzoek en dat er geen milieuhygiënische belemmeringen bestaan voor nieuwbouw op de onderzoekslocatie. Ten slotte wordt in laatstgenoemd onderzoeksrapport, anders dan [appellant] en Kennis IJzerhandel betogen, vermeld dat er geen aanwijzingen zijn gevonden die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.

Nu de onderzoeksrapporten van 23 november 2007 en 15 januari 2008, zoals de rechtbank heeft overwogen, niet aan het besluit van 28 april 2009 ten grondslag zijn gelegd, heeft de rechtbank terecht het besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd geacht. Gelet op de inhoud van voormelde onderzoeksrapporten heeft de rechtbank voorts terecht voldoende onderbouwd geacht dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem op de locatie niet aan de verlening van vrijstelling in de weg staat.

2.3.5. Ten slotte zijn bij de ruimtelijke onderbouwing rapporten gevoegd van twee akoestische onderzoeken. Het eerste onderzoek, waarvan het rapport dateert van 22 september 2006, is uitgevoerd door K-adviesgroep. De resultaten van het tweede, aanvullende onderzoek, dat is uitgevoerd door Milieu Adviesbureau, zijn neergelegd in een rapport van 6 oktober 2008. Uit deze rapporten valt af te leiden dat de locatie is gelegen in geluidzones van drie wegen en van een spoorweg, maar dat daarin geen belemmering is gelegen voor het verlenen van vrijstelling. [appellant] en Kennis IJzerhandel hebben hun betoog dat de conclusie van de rapporten onjuist is, niet gestaafd met een rapport van een deskundige.

2.3.6. Voorts hebben [appellant] en Kennis IJzerhandel in dit verband aangevoerd dat in de uitgevoerde akoestische onderzoeken geen rekening wordt gehouden met de geluidhinder die zal worden veroorzaakt door Kennis IJzerhandel, indien de door [appellant] aangevraagde revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer voor een metaalrecyclingsbedrijf, wordt verleend. Zij hebben erop gewezen dat die inrichting dan volgens de VNG-brochure zal behoren tot milieucategorie 4.2, waarbij een afstand van 300 m tot een woonhuis dient te worden aangehouden, en dat de afstand van het perceel waarop de inrichting is gelegen tot aan de voorziene woning ongeveer 230 m is.

2.3.6.1. Uit de van het bestemmingsplan deel uitmakende bestemmingsplankaart blijkt dat het terrein van de inrichting voor het grootste deel als ‘Agrarisch gebied’ is bestemd. Uit die kaart gelezen in samenhang met de in artikel 10.1 van de bij het bestemmingsplan opgenomen ‘Staat van niet-agrarische bedrijven’ volgt dat het overige deel van het terrein van de inrichting als ijzerhandel (‘Bijh’) is bestemd. Het begrip ijzerhandel is in het bestemmingsplan niet gedefinieerd.

Ingevolge artikel 10.2, onder c, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften zijn de bedrijfsgebouwen en de bijbehorende bedrijfswoning met de daarbij behorende bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend toegestaan daar waar en ten hoogste in de omvang waarin deze op het tijdstip van de ontwerp-terinzagelegging van het plan bestaan of op of na dat tijdstip rechtens mogen bestaan krachtens een bouwvergunning die is aangevraagd voor dat tijdstip of krachtens een voor dat tijdstip ontvangen melding.

Ingevolge artikel 10.4.1, aanhef en onderdeel a, aanhef en onder 5, van de planvoorschriften kan het college vrijstelling verlenen van artikel 10.2, aanhef en onder c, teneinde de bebouwde oppervlakte van niet agrarische bedrijven te vergroten, mits de milieubelasting niet toeneemt.

2.3.6.2. Ten aanzien van het onder 2.3.6 weergegeven betoog overweegt de Afdeling dat het college zich in het besluit van 28 april 2009 op het standpunt heeft gesteld dat industrielawaai geen belemmering vormt voor de geplande woningbouw, omdat de woningbouwlocatie niet is gelegen binnen een geluidzone van een gezoneerd industrieterrein en dat voorts bij besluit van 5 februari 1992 vergunning krachtens artikel 6a van de Hinderwet is verleend voor het bewaren en bewerken van schroot. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in dit verband slechts de activiteiten die op grond van de bij besluit van 5 februari 1992 verleende vergunning zijn toegestaan, relevant zijn en niet de feitelijk uitgevoerde. Die vergunning ziet blijkens de daaraan ten grondslag liggende aanvraag op het opslaan van schroot afkomstig van elektromotoren en het be- en verwerken daarvan. Het college heeft zich, gelet op deze in de vergunning vermelde activiteiten, op het standpunt gesteld dat deze vallen in de in de VNG-brochure opgenomen categorie "overige groothandel in afval en schroot, met een bedrijfsoppervlak groter dan 1000 m²", waaraan milieucategorie 3.2 is toegekend en waarbij een minimale afstand tot woningen van 100 m dient te worden aangehouden. Niet in geschil is dat in dit geval aan die afstand wordt voldaan.

[appellant] en Kennis IJzerhandel betogen tevergeefs dat de bij besluit van 5 februari 1992 vergunde activiteiten vallen in de categorie "vervaardiging en reparatie van producten van metaal, in open lucht met een productieoppervlak groter dan of gelijk aan 2000 m²" en/of de categorie "voorbereiding tot recycling, afvalscheidingsinstallaties" aan welke categorieën in de VNG-brochure milieucategorie 4.2 is toegekend. Dat, zoals zij betogen, de vergunning van 5 februari 1992 voorziet in twee breekinstallaties, maakt echter niet dat het opslaan van schroot afkomstig van elektromotoren en het be- en verwerken daarvan dient te worden aangemerkt als het vervaardigen of repareren van producten van metaal, noch dat ter plaatse sprake is van een afvalscheidingsinstallatie. Hetgeen [appellant] en Kennis IJzerhandel hebben aangevoerd geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het college de inrichting ten onrechte heeft aangemerkt als behorende tot milieucategorie 3.2.

Voor zover [appellant] en Kennis IJzerhandel betogen dat de rechtbank heeft miskend dat realisering van het bouwplan een beperking vormt van de uitbreidingsmogelijkheden van de inrichting, faalt dit betoog eveneens. Gelet op artikel 10.1, gelezen in samenhang met artikel 10.2, aanhef en onder c, en artikel 10.4.1, aanhef en onderdeel a, aanhef en onder 5, van de planvoorschriften is in die bepalingen reeds een beperking van de uitbreidingsmogelijkheden van de inrichting gelegen en is voorts in de woning geen verdergaande beperking daarvan gelegen, nu ter zitting is komen vast te staan dat enkele bestaande burgerwoningen dichter bij de inrichting zijn gelegen.

2.3.7. Gelet op hetgeen onder 2.3.2 tot en met 2.3.6.2 is overwogen geeft hetgeen [appellant] en Kennis IJzerhandel hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte de ruimtelijke onderbouwing voldoende heeft geacht.

2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank daarbij het beroep, voor zover ingesteld door [appellant], niet-ontvankelijk heeft verklaard, en voor het overige te worden bevestigd.

2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 17 december 2009 in zaak nr. 09/818, voor zover daarbij het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is verklaard;

III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Weert tot vergoeding van bij [appellant] en Kennis IJzerhandel in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 479,95 (zegge: vierhonderdnegenenzeventig euro en vijfennegentig cent), waarvan € 437,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Weert aan [appellant] en Kennis IJzerhandel het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 447,00 (zegge: vierhonderdzevenenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van staat.

w.g. Konijnenbelt w.g. Van Goeverden-Clarenbeek

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2010

488.