Raad van State, 03-11-2010, BO2714, 201000089/1/H2
Raad van State, 03-11-2010, BO2714, 201000089/1/H2
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 3 november 2010
- Datum publicatie
- 3 november 2010
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2010:BO2714
- Zaaknummer
- 201000089/1/H2
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 9 juni 2007 heeft de Belastingdienst het voorschot zorgtoeslag 2006 voor [appellante] herzien en vastgesteld op nihil en de reeds betaalde bedragen van € 578,00 teruggevorderd.
Uitspraak
201000089/1/H2.
Datum uitspraak: 3 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 17 november 2009 in zaak nr. 08/850 in het geding tussen:
[appellante]
en
Belastingdienst/Toeslagen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 juni 2007 heeft de Belastingdienst het voorschot zorgtoeslag 2006 voor [appellante] herzien en vastgesteld op nihil en de reeds betaalde bedragen van € 578,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 14 juli 2007 heeft de Belastingdienst de zorgtoeslag van [appellante] voor de jaren 2006 en 2007 vastgesteld op nihil en medegedeeld dat de voor die jaren verstrekte voorschotten moeten worden terugbetaald.
Bij besluit van 13 augustus 2008 heeft de Belastingdienst de door [appellante] tegen beide besluiten gemaakte bezwaren ten aanzien van de periode van 1 juli 2007 tot en met 31 december 2007 gegrond verklaard en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 november 2009, verzonden op 24 november 2009, voor zover thans van belang, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover het de kostenvergoeding in bezwaar betreft, het besluit van 13 augustus 2008 in zoverre vernietigd en de Belastingdienst veroordeeld in de kosten van [appellante] in bezwaar tot een bedrag van € 644,00. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen per fax op 4 januari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 29 januari 2010.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 oktober 2010, waar de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. B.M.A. van Eck, werkzaam bij de Belastingdienst, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat in beroep slechts nog in geding was de hoogte van de door de Belastingdienst vastgestelde kostenvergoeding in bezwaar. Zij voert aan dat zij haar beroep heeft gehandhaafd op grond van de nog resterende beroepsgronden die meer omvatten dan alleen het betoog dat de kostenvergoeding in bezwaar te laag was vastgesteld. Volgens [appellante] had de rechtbank tevens dienen te oordelen over de beroepsgronden dat het besluit van 13 augustus 2008 berust op een ontoelaatbare getrapte besluitvorming en dat zij aan het ontbreken van vragen op het aanvraagformulier over de verblijfsstatus van haar partner het gerechtvaardigd vertrouwen heeft ontleend dat diens verblijfsstatus niet in de weg stond aan het verstrekken van zorgtoeslag en deze later dan ook niet kan worden tegengeworpen.
2.1.1. [appellante] heeft in beroep onder meer aangevoerd dat de terugvordering van de zorgtoeslag in strijd is met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: het IVBPR) en heeft daartoe verwezen naar de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 19 september 2008 (LJN BF4168).
Na de behandeling van het beroep op de zitting van 23 april 2009 heeft de rechtbank partijen bij brief van 23 juni 2009 bericht dat het vooronderzoek was heropend in afwachting van de uitspraak van de Afdeling op het hoger beroep tegen die uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De rechtbank heeft [appellante] vervolgens de uitspraak van de Afdeling van 22 juli 2009 in die zaak (nr. 200807914/1) toegezonden met de vraag of zij haar beroep handhaaft en zo ja, op welke gronden. [appellante] heeft bij brief van 27 augustus 2009 geantwoord dat zij haar beroep handhaaft "op grond van de resterende in beroep aangevoerde argumenten". Nu de Afdeling in haar uitspraak van 22 juli 2009 de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch heeft vernietigd voor zover daarin is geoordeeld dat de stopzetting van zorgtoeslag in die zaak in strijd is met artikel 26 van het IVBPR, kan het antwoord van [appellante] niet anders worden uitgelegd dan dat zij haar beroep op artikel 26 van het IVBPR niet handhaaft, maar dat zij de andere beroepsgronden wel handhaaft. Die andere beroepsgronden betreffen naast het betoog dat de kostenvergoeding in bezwaar te laag is, tevens de twee gronden die hiervoor onder 2.1 zijn vermeld. De rechtbank heeft dit niet onderkend en heeft daarmee artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschonden.
Het betoog slaagt.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover daarbij niet is beslist op de twee beroepsgronden die zijn genoemd onder 2.1. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling alsnog deze bij de rechtbank aangevoerde beroepsgronden bespreken.
2.3. [appellante] heeft in beroep nog betoogd dat het besluit van 13 augustus 2008 niet berust op een volledige heroverweging omdat in dat besluit met betrekking tot het jaar 2007 geen nieuw besluit is genomen en is volstaan met de mededeling dat daarover nog een apart besluit zal volgen.
Dit betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 27 juni 2007 in zaak nr. 200606687/1), vloeit uit het karakter van de bezwaarschriftprocedure voort dat het bestuursorgaan, indien het na heroverweging tot de conclusie komt dat het aangevochten besluit niet in stand kan blijven, niet kan volstaan met gegrondverklaring van het bezwaar en herroeping van het bestreden besluit. In dat geval dient - behoudens in de zich hier niet voordoende situatie waarin de enkele herroeping van het besluit voldoende is - voor het onjuist bevonden besluit een nieuw besluit in de plaats te worden gesteld. In het besluit van 13 augustus 2008 is in het kader van de heroverweging overwogen dat de partner van [appellante] over de periode van 15 juni 2007 tot 15 juni 2008 wel beschikte over een geldige verblijfstitel en is vastgesteld dat [appellante] om die reden vanaf 1 juli 2007 recht op zorgtoeslag heeft. Hiermee is het besluit van 14 juli 2007 in zoverre herroepen en is vastgesteld dat [appellante] vanaf die datum recht op zorgtoeslag heeft maar is het bedrag aan zorgtoeslag nog niet vermeld. De Belastingdienst heeft toegelicht dat dit alleen kan plaatsvinden via het computersysteem en dat dit heeft geleid tot een apart, geautomatiseerd aangemaakt besluit voor het jaar 2007. Naar het oordeel van de Afdeling is dit in een geval als dit begrijpelijk en aanvaardbaar, en bestaat tussen laatstgenoemd besluit en het besluit van 13 augustus 2008 een onverbrekelijke samenhang. In overeenstemming met artikel 7:11 van de Awb dienen zij te worden opgevat als de samenstellende bestanddelen van het in heroverweging genomen besluit op het door [appellante] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 14 juli 2007.
2.4. [appellante] betoogt in beroep tevergeefs dat zij aan de omstandigheid dat op het aanvraagformulier niet is gevraagd naar de verblijfsstatus van haar partner, het gerechtvaardigd vertrouwen heeft ontleend dat zij aanspraak kon maken op zorgtoeslag, zodat haar zorgtoeslag niet kon worden stopgezet en de voorschotten niet konden worden teruggevorderd vanwege diens verblijfsstatus. Uit de rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 22 juli 2009 in zaak nr. 200808884/1) volgt dat aan de enkele omstandigheid dat in het aanvraagformulier zorgtoeslag niet is gevraagd naar de verblijfsstatus van de partner, dit gerechtvaardigd vertrouwen niet kan worden ontleend.
2.5. Het beroep tegen het besluit van 13 augustus 2008 is ongegrond voor zover het betrekking heeft op deze twee beroepsgronden.
2.6. De Belastingdienst dient op na te melden wijze in de proceskosten in hoger beroep te worden veroordeeld.
2.7. Een redelijke uitleg van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan [appellante] wordt terugbetaald.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Groningen van 17 november 2009 in zaak nr. 08/850, voor zover daarbij niet is beslist op de twee onder 2.1 vermelde beroepsgronden;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond voor zover het deze twee beroepsgronden betreft;
IV. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 56.99.94.977) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan [appellante] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 223,00 (zegge: tweehonderddrieëntwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2010
18-609.