Raad van State, 15-12-2010, BO7347, 201003284/1/H1
Raad van State, 15-12-2010, BO7347, 201003284/1/H1
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 15 december 2010
- Datum publicatie
- 15 december 2010
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2010:BO7347
- Zaaknummer
- 201003284/1/H1
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 27 januari 2009 heeft het college, voor zover thans van belang, aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een gebouw met daarin acht appartementen en commerciële ruimten op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Uitspraak
201003284/1/H1.
Datum uitspraak: 15 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) van 24 februari 2010 in zaak nr. 09/3318 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand (hierna: het college).
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 januari 2009 heeft het college, voor zover thans van belang, aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een gebouw met daarin acht appartementen en commerciële ruimten op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 9 juni 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 februari 2010, verzonden op 2 maart 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 oktober 2010, waar [appellant], bijgestaan door G. Molenschot, en het college, vertegenwoordigd door ing. M. van Merwijk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord. Het onderzoek is ter zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen een deel van het geschil op te lossen door middel van het sluiten van een overeenkomst.
Bij brief van 3 november 2010 heeft [appellant] medegedeeld dat het niet tot een overeenkomst is gekomen.
Met toestemming van partijen is afgezien van een verdere behandeling van de zaak ter zitting.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een gebouw met op de begane grond commerciële ruimten en op de verdiepingen appartementen.
2.2. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan "Kom Kaatsheuvel".
Het college heeft daarvan met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling verleend.
2.3. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat geen vrijstelling voor het bouwplan is verleend. Er is niet gebleken dat de tekening behorend bij de vrijstelling zodanig afwijkt van de tekening behorend bij de bouwvergunning dat het niet om hetzelfde bouwplan gaat.
2.4. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO, zoals dat gold ten tijde van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring is vereist dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben.
Ingevolge artikel III van de "Categorieën van gevallen ex artikel 19, lid 2, WRO provincie Noord-Brabant 2006" mag op gronden in de bebouwde kom in afwijking van die bestemmingen en/of bijbehorende voorschriften met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling worden verleend voor de volgende projecten, mits deze naar aard en omvang passen binnen de ruimtelijke (stedenbouwkundig en functioneel) uitgangspunten van het bestemmingsplan en de aard, schaal en functie van de kern:
a. (…);
b. het realiseren van een of meerdere woningen, met inbegrip van bijgebouwen, mits passend binnen de indicatie van de toename van de woningvoorraad per gemeente, die periodiek door de provincie wordt vastgesteld op basis van een actualisering van haar bevolkings- en woningbehoefteprognose, en passend binnen de afspraken die hierover zijn gemaakt in de uitwerkingsplannen voor de stedelijke en landelijke regio's (Streekplan 2002);
c. het realiseren of uitbreiden van een gebouw ten behoeve van een detailhandel-, kantoor- en horecafunctie;
(…).
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling voor het bouwplan kon verlenen. Hij voert aan dat het bouwplan voorziet in commerciële ruimten, terwijl slechts detailhandel past in de categorieën gevallen die gedeputeerde staten hebben aangewezen.
2.5.1. Op het aanvraagformulier, dat deel uitmaakt van het bouwplan, is vermeld dat het bij het bouwplan gaat om het geheel oprichten van acht appartementen en commerciële ruimten. Voorts is op het aanvraagformulier bij de gebruiksfunctie winkel een gebruiksoppervlakte van 328 m² vermeld en een vloeroppervlakte van het verblijfsgebied van 320 m². Anders dan [appellant] betoogt, voorziet het bouwplan, gelet hierop, in het realiseren van een gebouw ten behoeve van een detailhandelfunctie. Dit betekent dat de begane grond van het gebouw op grond van de verleende vrijstelling niet anders dan voor detailhandel mag worden gebruikt. Het bouwplan valt derhalve binnen de door gedeputeerde staten aangewezen categorieën gevallen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO.
2.6. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen. Hij voert aan dat het bouwplan in strijd is met artikel 5:50, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), aangezien niet is verzekerd dat de vensters binnen 2 m van de grenslijn van zijn erf ondoorzichtig zullen zijn en blijven.
2.6.1. Ingevolge artikel 5:50, eerste lid, van het BW is het, tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, niet geoorloofd binnen 2 m van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven.
Ingevolge artikel 5:51 van het BW mogen in muren, staande binnen de in het vorige artikel aangegeven afstand, steeds lichtopeningen worden gemaakt, mits zij van vaststaande en ondoorzichtige vensters worden voorzien.
2.6.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 april 2010 in zaak nr. 200906091/1/H1), is voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van vrijstelling in de weg staat slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is de eerstaangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.
Niet in geschil is dat in het gebouw waarin het bouwplan voorziet binnen 2 m van de grenslijn van het erf van [appellant] vensters zijn voorzien, terwijl [appellant] daartoe geen toestemming heeft gegeven. Nu deze vensters blijkens de bouwtekeningen van ondoorzichtig glas zijn, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat een privaatrechtelijke belemmering met een evident karakter aan de verlening van vrijstelling in de weg staat.
2.7. [appellant] voert hij aan dat hij zal worden beperkt in het gebruik van zijn allesbrander, nu dit gebruik zal leiden tot klachten bij omwonenden.
2.7.1. Uit de ter zitting getoonde tekening blijkt dat de uitmonding van de schoorsteen van de allesbrander op circa 2 m is gelegen van de buitenruimte van één van de appartementen. Het college heeft in het besluit op bezwaar vermeld dat de uitmonding van de allesbrander in de bestaande situatie aan de eisen van het Bouwbesluit 2003 voldoet en dat het bouwplan niet leidt tot verplichte technische aanpassingen door [appellant], maar is niet ingegaan op de door [appellant] opgeworpen vragen of tevens wordt voldaan aan artikel 7.3.2 van de bouwverordening van de gemeente Loon op Zand en de betreffende artikelen in de Algemene Plaatselijke Verordening. Ter zitting heeft het college te kennen gegeven dat het, indien overlast ontstaat, te zijner tijd een oplossing zal zoeken. Het college heeft daarmee onvoldoende gemotiveerd dat het bouwplan niet zal leiden tot overlast als gevolg van de allesbrander van [appellant]. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
2.8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 9 juni 2009 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 24 februari 2010 in zaak nr. 09/3318;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand van 9 juni 2009, kenmerk 2009004803;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 374,00 (zegge: driehonderdvierenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W.J. Sloots, ambtenaar van staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Sloots
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2010
499.