Raad van State, 23-02-2011, BP5940, 201001234/1/V2
Raad van State, 23-02-2011, BP5940, 201001234/1/V2
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 23 februari 2011
- Datum publicatie
- 28 februari 2011
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2011:BP5940
- Zaaknummer
- 201001234/1/V2
Inhoudsindicatie
Het voor de invoering van de Schengengrenscode in de Vw 2000 bestaande regime ten aanzien van de weigering van toegang van een vreemdeling die te kennen geeft dat hij asiel wenst is, gelet op de memorie van toelichting, ook na de invoering van de Schengengrenscode ongewijzigd gehandhaafd. Artikel 3, aanhef en onder b, gelezen in samenhang met artikel 13, eerste lid, van de Schengengrenscode, is daarbij kennelijk zo uitgelegd dat daarmee beoogd is de weigering van toegang van vreemdelingen die een asielaanvraag wensen in te dienen buiten het bereik van de Schengengrenscode te houden en dat dientengevolge een vreemdeling die een asielaanvraag wenst in te dienen de toegang tot Nederland slechts kan worden ontzegd op grond van artikel 3, derde lid, van de Vw 2000.
De in artikel 3, derde lid, van de Vw 2000 bedoelde handelwijze, waarbij aan een vreemdeling die te kennen geeft dat hij asiel wenst niet dan ingevolge een bijzondere aanwijzing de toegang wordt geweigerd, betreft een speciale regeling die een bijzondere waarborg inhoudt voor de betrokken vreemdeling. Dit in aanmerking genomen acht de Afdeling de in 2.2.2. weergegeven uitleg juist.
De vreemdeling heeft aan de grens verklaard in Nederland een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel in te willen dienen. De voorzieningenrechter heeft, gelet op het voorgaande, ten onrechte geoordeeld dat de vreemdeling anders dan op grond van artikel 3, derde lid, van de Vw 2000 de toegang tot Nederland kon worden geweigerd.
Uitspraak
201001234/1/V2.
Datum uitspraak: 23 februari 2011
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 1 december 2009 in zaak nr. 09/15928 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2008 heeft de ambtenaar belast met de grensbewaking de vreemdeling de toegang tot het Schengengebied geweigerd.
Bij besluit van 22 april 2009 heeft de minister van Justitie het daartegen door de vreemdeling ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 1 december 2009, verzonden op 3 december 2009, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 31 december 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vreemdeling zich bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 3 februari 2010, nader uitgelaten.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3, aanhef en onder a, van Verordening (EG) Nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (PB 2006 L 105; hierna: de Schengengrenscode), is deze van toepassing op iedereen die de binnen- of buitengrenzen van de lidstaten overschrijdt, onverminderd de rechten van de personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallen.
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder b, van de Schengengrenscode is deze van toepassing op iedereen die de binnen- of buitengrenzen van de lidstaten overschrijdt, onverminderd de rechten van vluchtelingen en personen die om internationale bescherming verzoeken, met name wat betreft non-refoulement.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Schengengrenscode gelden voor onderdanen van derde landen de in dat artikellid genoemde voorwaarden voor een verblijf van ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Schengengrenscode wordt een onderdaan van een derde land die niet aan alle in artikel 5, eerste lid, vermelde toegangsvoorwaarden voldoet, en niet tot de in artikel 5, vierde lid, genoemde categorieën personen behoort, de toegang tot het grondgebied van de lidstaten geweigerd. Dit laat de toepassing van de bijzondere bepalingen inzake asielrecht en internationale bescherming of inzake afgifte van een visum voor een verblijf van langere duur onverlet. Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) weigeren de ambtenaren belast met de grensbewaking niet dan ingevolge een bijzondere aanwijzing van Onze Minister de toegang tot Nederland aan de vreemdeling die te kennen geeft dat hij asiel wenst.
2.2. In de grieven, in onderlinge samenhang gelezen, klaagt de vreemdeling, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hem op grond van artikel 13, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 5, eerste lid, van de Schengengrenscode, de toegang tot het Schengengebied kon worden geweigerd. Daartoe betoogt hij, samengevat weergegeven, dat de bepalingen van de Schengengrenscode op hem niet van toepassing waren, nu hij bij aankomst in Nederland heeft aangegeven een asielaanvraag in te willen dienen en op het moment dat hem de toegang tot het Schengengebied werd geweigerd nog geen uitspraak was gedaan op het door hem ingestelde beroep tegen de afwijzing van een eerder door hem ingediende asielaanvraag.
2.2.1. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 met het oog op de uitvoering van de Schengengrenscode (Kamerstukken II 2007/08, 31 208, nr. 3; hierna: de memorie van toelichting) vermeldt, voor zover hier van belang, dat, teneinde recht te doen aan het verbod tot implementeren van de Schengengrenscode enerzijds en de noodzaak tot het geven van uitvoeringsvoorschriften om de Schengengrenscode zijn nuttig effect te geven binnen de Nederlandse rechtsorde, alsmede het behouden van de samenhang, toegankelijkheid en de leesbaarheid van de vreemdelingenwetgeving anderzijds, ervoor is gekozen wettelijke voorschriften die identiek zijn aan voorschriften die in de Schengengrenscode zijn neergelegd te schrappen of aan te passen. Een voorbeeld hiervan betreft artikel 3, eerste lid, van de Vw 2000 dat alleen nog betrekking zal hebben op de weigering van toegang van vreemdelingen die langer dan drie maanden verblijf in Nederland beogen en de weigering van toegang aan gemeenschapsonderdanen.
Voorts is vermeld dat het derde lid van artikel 3 van de Vw 2000 kan worden gehandhaafd, aangezien de artikelen 3 en 13, eerste lid, van de Schengengrenscode de bijzondere bepalingen inzake asiel onverlet laten.
2.2.2. Het voor de invoering van de Schengengrenscode in de Vw 2000 bestaande regime ten aanzien van de weigering van toegang van een vreemdeling die te kennen geeft dat hij asiel wenst is, gelet op de memorie van toelichting, ook na de invoering van de Schengengrenscode ongewijzigd gehandhaafd. Artikel 3, aanhef en onder b, gelezen in samenhang met artikel 13, eerste lid, van de Schengengrenscode, is daarbij kennelijk zo uitgelegd dat daarmee beoogd is de weigering van toegang van vreemdelingen die een asielaanvraag wensen in te dienen buiten het bereik van de Schengengrenscode te houden en dat dientengevolge een vreemdeling die een asielaanvraag wenst in te dienen de toegang tot Nederland slechts kan worden ontzegd op grond van artikel 3, derde lid, van de Vw 2000.
2.2.3. De in artikel 3, derde lid, van de Vw 2000 bedoelde handelwijze, waarbij aan een vreemdeling die te kennen geeft dat hij asiel wenst niet dan ingevolge een bijzondere aanwijzing de toegang wordt geweigerd, betreft een speciale regeling die een bijzondere waarborg inhoudt voor de betrokken vreemdeling. Dit in aanmerking genomen acht de Afdeling de in 2.2.2. weergegeven uitleg juist.
2.2.4. De vreemdeling heeft aan de grens verklaard in Nederland een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel in te willen dienen. De voorzieningenrechter heeft, gelet op het voorgaande, ten onrechte geoordeeld dat de vreemdeling anders dan op grond van artikel 3, derde lid, van de Vw 2000 de toegang tot Nederland kon worden geweigerd.
De grief slaagt.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen de vreemdeling voor het overige heeft aangevoerd behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen het besluit van 22 april 2009 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Het voorgaande brengt mee dat het besluit van 16 december 2008 ten onrechte is gebaseerd op artikel 13, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 5, eerste lid, van de Schengengrenscode. Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zal de Afdeling dan ook zelf in de zaak voorzien en dat besluit herroepen.
2.4. De minister, thans de minister voor Immigratie en Asiel, dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 1 december 2009 in zaak nr. 09/15928;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister van Justitie van 22 april 2009, kenmerk 9607-03-2060;
V. herroept het besluit van de ambtenaar belast met de grensbewaking van 16 december 2008, zonder kenmerk;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt de minister voor Immigratie en Asiel tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het administratief beroep, beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1403,00 (zegge: veertienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de minister voor Immigratie en Asiel aan de vreemdeling het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 373,00 (zegge: driehonderddrieënzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. H.G. Sevenster, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Loo
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2011
418-657.
Verzonden: 23 februari 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser