Home

Raad van State, 23-11-2011, BU5409, 201104127/1/H1

Raad van State, 23-11-2011, BU5409, 201104127/1/H1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 2 november 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders van Loenen (thans, na gemeentelijke herindeling per 1 januari 2011, het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht) [vergunninghoudster] vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) en bouwvergunning eerste fase verleend voor het geheel oprichten van een kerk en 12 woningen op het perceel Prinses Margrietlaan (terrein Ludgerus Kerk) te Loenen aan de Vecht.

Uitspraak

201104127/1/H1.

Datum uitspraak: 23 november 2011

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Loenen aan de Vecht, gemeente Stichtse Vecht,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 28 februari 2011 in zaak nrs. 10/4301 en 11/200 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders van Loenen (thans, na gemeentelijke herindeling per 1 januari 2011, het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht) [vergunninghoudster] vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) en bouwvergunning eerste fase verleend voor het geheel oprichten van een kerk en 12 woningen op het perceel Prinses Margrietlaan (terrein Ludgerus Kerk) te Loenen aan de Vecht.

Bij uitspraak van 28 februari 2011, verzonden op 1 maart 2011, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 april 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 8 mei 2011.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 september 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.P. Seger, advocaat te Loenen aan de Vecht, en het college, vertegenwoordigd door F.J. der Nederlanden, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is verschenen [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door W.B.A. Klein.

De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde het college in de gelegenheid te stellen nadere informatie in te zenden, hetgeen het bij brief van 12 september 2011 heeft gedaan. [appellant] en [vergunninghoudster] zijn voorts in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Met toestemming van partijen is afgezien van een nadere behandeling ter zitting. Daarop is het onderzoek gesloten, zoals partijen bij brief van 4 oktober 2011 is medegedeeld.

2. Overwegingen

2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een kerk en 12 woningen op het perceel.

Niet in geschil is dat het in strijd is met het bestemmingsplan "Rijzicht". Om realisering niettemin mogelijk te maken, heeft het college op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling verleend.

2.2. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat geen aanleiding bestaat te veronderstellen dat de aanwezige infrastructuur onvoldoende op het bouwplan is berekend, dan wel dat realisering van het bouwplan zal leiden tot verkeersgevaarlijke situaties. Hij voert daartoe aan dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het verkeer van en naar de ontsluitingsweg aanzienlijke negatieve gevolgen zal hebben voor de al bestaande verkeersproblemen in de Prinses Margrietlaan, nu dat verkeer gevoegd zal worden bij het al aanwezige verkeer van en naar de school in die straat. Nu voorts de geparkeerde auto's op de ten behoeve van het bouwplan te realiseren parkeerplaatsen het zicht op de Prinses Margrietlaan ontnemen, zullen de verkeersproblemen zich verder uitbreiden op die straat. Volgens [appellant] had het college in het kader van een zorgvuldige voorbereiding een verkeerskundig onderzoek moeten laten verrichten.

2.2.1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het bouwplan zal leiden tot een toename van het aantal verkeersbewegingen. De voorzieningenrechter heeft in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college hierbij niet heeft kunnen uitgaan van een toename van gemiddeld zes verkeersbewegingen per woning en dat niet al deze bewegingen per motorvoertuig zullen worden gemaakt.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt voorts dat de Prinses Margrietlaan een erftoegangsweg met drempels is, die onderdeel uitmaakt van een 30 km-zone, waardoor het gemotoriseerd verkeer op deze weg met een lage snelheid dient te rijden. Hoewel het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van het bouwplan zal toenemen en de geparkeerde auto's op de ten behoeve van het bouwplan gerealiseerde parkeerplaatsen weliswaar enig zicht op de Prinses Margrietlaan zullen ontnemen, bestaat, anders dan [appellant] betoogt, geen aanleiding voor het oordeel dat dit zodanig zal zijn dat dit leidt tot de door hem gestelde verkeersproblemen die aan verlening van de vrijstelling in de weg zouden staan. Het college heeft gelet hierop af kunnen zien van het verrichten van een verkeerskundig onderzoek. Gelet op het vorenstaande heeft de voorzieningenrechter terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college in redelijkheid geen vrijstelling heeft kunnen verlenen.

2.3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2007 in zaak nr. 200606965/1 (www.raadvanstate.nl), ten onrechte heeft overwogen dat het college voor de beoordeling of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid de met het kerkgebouw gemoeide parkeervraag in redelijkheid buiten beschouwing heeft kunnen laten. Hij voert hiertoe aan dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat in die uitspraak sprake was van renovatie en uitbreiding van een bestaand gebouw, terwijl in dit geval sprake is van een nieuw bouwplan. Volgens [appellant] had dan ook rekening moeten worden gehouden met minimaal 0,1 en maximaal 0,2 parkeerplaatsen per zitplaats in de kerk.

2.3.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling behoeft alleen rekening te worden gehouden met een toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de realisering van het bouwplan. Deze jurisprudentie is ook van toepassing in het onderhavige geval waarin sprake is van de situatie waarin een bestaand kerkgebouw geheel wordt vervangen door een nieuw kerkgebouw. Immers, hetgeen niet in geschil is, vervangt de nieuw te bouwen kerk het huidige gebouw en brengt deze geen grotere parkeervraag met zich. De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht overwogen dat het college de met het kerkgebouw gemoeide parkeervraag in redelijkheid buiten beschouwing heeft kunnen laten.

2.4. [appellant] betoogt tevergeefs dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat, samengevat weergegeven, gelet op de door het college toegepaste parkeerkencijfers van het CROW, het bouwplan, voor zover het ziet op de 12 woningen, voorziet in de eigen parkeerbehoefte. In de enkele stelling dat in verband met de te realiseren woningen een onaanvaardbare parkeerdruk zal ontstaan, wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat de voorzieningenrechter ten onrechte tot zijn oordeel is gekomen.

2.5. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat in hetgeen door hem is aangevoerd met betrekking tot de situering van het bouwplan ten opzichte van de Prinses Margrietlaan geen aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat het bouwplan stedenbouwkundig niet aanvaardbaar is, dan wel in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Hij voert daartoe aan dat slechts sprake is van een stempeladvies van de welstandscommissie en het college, nu hij dit advies heeft bestreden, niet had mogen volstaan met de enkele verwijzing naar dit advies, maar had moeten motiveren waarom het op dit advies is afgegaan.

2.5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 februari 2004 in zaak nr. 200303669/1), kan een college, in geval van een positief stempeladvies van een welstandscommissie, niet volstaan met de enkele verwijzing naar dit advies, indien door de desbetreffende appellant gemotiveerd wordt betwist dat het desbetreffende bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand.

Van een dergelijke situatie is in dit geval geen sprake. Vast staat dat de welstandscommissie door middel van een zogenoemd stempeladvies van 15 juli 2010 positief heeft geadviseerd over het bouwplan. Anders dan [appellant] betoogt, blijkt uit de stukken niet dat hij in zijn zienswijze gemotiveerd heeft betwist dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Nu niet is gebleken dat het welstandsadvies op onjuiste wijze tot stand is gekomen of dat daaraan anderszins gebreken kleven, heeft de voorzieningenrechter terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet op het advies van 15 juli 2010 heeft mogen afgaan.

2.6. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) af te wijken van de Beleidsregel sociale woningbouw gemeente Loenen, vastgesteld door het college op 22 augustus 2006 en door de raad van de gemeente Loenen op 12 september 2006 (hierna: de Beleidsregel). Hij voert daartoe aan dat in het besluit op de Beleidsregel noch op de afwijking daarvan is ingegaan. Volgens [appellant] is de voorzieningenrechter ten onrechte afgegaan op de enkele mededeling van het college dat het heeft afgeweken van de Beleidsregel.

2.6.1. Volgens de Beleidsregel geldt als voorwaarde bij de planologische medewerking aan initiatieven voor (vervangende) nieuwbouw van minimaal 3 woningen dat 30% van deze woningen moet worden gebouwd in de sociale sector. Onder bouwen in de sociale sector wordt verstaan dat de huur- of koopprijzen binnen de huur- en koopgrenzen als bedoeld in de regionale huisvestingsverordening van de gemeente Loenen vallen. Vermeld is dat in die gevallen waarin de initiatiefnemer aantoont dat de in de Beleidsregel neergelegde regel niet uitvoerbaar is, hij een beroep kan doen op een compensatieregeling. Deze houdt in dat er fysiek of financieel kan worden gecompenseerd. De fysieke compensatie heeft de voorkeur: het contingent sociale woningen moet elders in de gemeente worden gebouwd. De financiële compensatie houdt in dat een compensatiebedrag van € 60.000 maal het aantal te compenseren woningen moet worden gestort in een fonds van de gemeente.

2.6.2. Anders dan het college betoogt, staat geen rechtsregel binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden er aan in de weg dat bij de beoordeling van het bij de rechtbank ingestelde beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het besluit zijn aangevoerd en niet eerder als zodanig naar voren zijn gebracht. De beroepsgrond dat het college heeft gehandeld in strijd met de Beleidsregel is bij brief van 16 januari 2011, waarbij de gronden van het beroepschrift zijn aangevuld, tijdig door [appellant] naar voren gebracht en door de voorzieningenrechter, gelet op de aard van deze beroepsgrond en het feit dat het college daarop in zijn verweerschrift van 4 februari 2011 heeft kunnen reageren, terecht bij zijn beoordeling betrokken.

2.6.3. Niet in geschil is dat het college door de verlening van de vrijstelling heeft gehandeld in afwijking van de Beleidsregel. Ter zitting bij de voorzieningenrechter heeft het college gesteld dat het toepassing heeft gegeven aan artikel 4:84 van de Awb. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het college, gelet op de ter zitting gegeven motivering, in redelijkheid op grond van dat artikel van de Beleidsregel heeft kunnen afwijken.

2.6.4. Het college is in het besluit niet op de Beleidsregel ingegaan en heeft derhalve in dat besluit evenmin gemotiveerd dat en waarom het van de Beleidsregel heeft afgeweken. [appellant] betoogt terecht dat de voorzieningenrechter, gelet op de niet nader onderbouwde stelling van het college ter zitting van de voorzieningenrechter dat het toepassing heeft gegeven aan artikel 4:84 van de Awb, niet tot voormeld oordeel heeft kunnen komen. De door het college desgevraagd bij brief van 12 september 2011 overgelegde stukken geven geen aanleiding voor een ander oordeel. Uit die stukken blijkt niet dat bij de totstandkoming van het besluit van 2 november 2010 de Beleidsregel is betrokken en dat is beoogd af te wijken van de daarin opgenomen voorwaarde dat 30% van de te bouwen woningen moet worden gebouwd in de sociale sector dan wel dat geen toepassing behoeft te worden gegeven aan de in de Beleidsregel opgenomen compensatieregeling voor die gevallen waarin niet aan die voorwaarde kan worden voldaan. Het besluit berust dan ook niet op een deugdelijke motivering. Het beroep slaagt in zoverre.

2.7. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij door de onzekerheid over het behoud van vier prunusbomen op het perceel niet onevenredig wordt getroffen in zijn belangen. Hij voert daartoe aan dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de kap van de bomen geen onzekere gebeurtenis is, nu daarvoor reeds op 4 februari 2011 een vergunning is gevraagd.

2.7.1. Hoewel de door [appellant] gestelde kap van de vier prunusbomen zal leiden tot enige aantasting van het uitzicht van [appellant] bestaat onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat sprake is van een zodanige aantasting van het uitzicht dat het college in redelijkheid geen vrijstelling heeft kunnen verlenen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het college zich in de in het besluit van 2 november 2011 ingelaste Nota van zienswijzen op het standpunt heeft gesteld dat bij de realisering van het bouwplan zorg zal worden gedragen voor een groene inpassing, zodat het huidige beeld deels behouden zal blijven en dat in het bouwplan rekening wordt gehouden met een groene inkleding van de 12 woningen en het kerkgebouw.

2.8. [appellant] betoogt tevergeefs dat de voorzieningenrechter onvoldoende heeft gemotiveerd dat het door hem naar voren gebrachte alternatief niet door het college behoefde te worden betrokken bij het nemen van het besluit omtrent het verlenen van vrijstelling voor het bouwplan. Het college dient te beslissen omtrent het project waarvoor vrijstelling is aangevraagd. Indien een project op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Reeds omdat het door [appellant] naar voren gebrachte alternatief uitgaat van 11 woningen, is geen sprake van een alternatief met een gelijkwaardig resultaat.

2.9. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op hetgeen is overwogen in 2.6.4, het beroep tegen het besluit van 2 november 2010 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking.

2.10. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 28 februari 2011 in zaak nrs. 10/4301 en 11/200;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Loenen van 2 november 2010, kenmerk 2008/145;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.772,51 (zegge: zeventienhonderdtweeënzeventig euro en eenenvijftig cent), waarvan € 1.748,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 377,00 (zegge: driehonderdzevenenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.

w.g. Offers w.g. Pieters

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2011

473.