Raad van State, 18-01-2012, BV1205, 201103566/1/H2
Raad van State, 18-01-2012, BV1205, 201103566/1/H2
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 18 januari 2012
- Datum publicatie
- 18 januari 2012
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2012:BV1205
- Zaaknummer
- 201103566/1/H2
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 19 juni 2009 heeft de Belastingdienst de aan [appellant] verleende huurtoeslag voor het jaar 2007 vastgesteld op € 551,00 en een bedrag van € 2.455,00 aan teveel ontvangen huurtoeslag over 2007 teruggevorderd.
Uitspraak
201103566/1/H2.
Datum uitspraak: 18 januari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 maart 2011 in zaak nr. 10/3259 in het geding tussen:
[appellant]
en
Belastingdienst/Toeslagen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2009 heeft de Belastingdienst de aan [appellant] verleende huurtoeslag voor het jaar 2007 vastgesteld op € 551,00 en een bedrag van € 2.455,00 aan teveel ontvangen huurtoeslag over 2007 teruggevorderd.
Bij besluit van 21 juni 2010 heeft Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 maart 2011, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 maart 2011, hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2011, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. B.J.G.L. Jaeger, advocaat te Amsterdam, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr.drs. H.H.E. van Eck, werkzaam bij die dienst, zijn verschenen. Ter zitting zijn voorts [getuige A] en [getuige B] als getuigen gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht) is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, zoals deze bepaling gold ten tijde van belang, wordt een huurtoeslag slechts toegekend als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner van de woning zijn, op het adres van die woning zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: GBA).
Ingevolge artikel 9, tweede lid, kan in afwijking van het eerste lid een huurtoeslag worden toegekend, als de onjuiste inschrijving in de GBA niet aan de huurder kan worden toegerekend.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, zoals deze gold ten tijde van belang en voor zover hier van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Awir, voor zover hier van belang, wordt onder medebewoner verstaan, de persoon die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de GBA.
Ingevolge artikel 6, derde lid, kunnen bij regeling van de minister van Financiën in overeenstemming met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid regels worden gesteld op basis waarvan iemand die in de GBA niet op zijn woonadres is ingeschreven, geacht wordt daarin wel op dat adres te zijn ingeschreven.
Ingevolge het vierde lid wordt voor de toepassing van het derde lid naar de omstandigheden beoordeeld waar iemand woont.
De Uitvoeringsregeling Awir (hierna: de regeling) geeft ingevolge artikel 1 van de regeling uitvoering aan onder meer artikel 6 van de Awir. Ingevolge artikel 3, tweede lid, onder c, van de regeling wordt iemand die in de GBA niet op zijn woonadres is ingeschreven, geacht daarin wel op dat adres te zijn ingeschreven, indien blijkt dat sprake is van een onjuiste inschrijving in de GBA voor de periode tot aan de datum van adreswijziging als bedoeld in artikel 47, derde lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet GBA).
Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Wet GBA worden aan de aangifte van een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, gegevens betreffende het adres ontleend, tenzij aannemelijk is dat hij het vermelde adres niet heeft.
Ingevolge het tweede lid draagt, indien een ingezetene zijn adres heeft gewijzigd, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene zijn adres heeft, ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het adres. Het college is bevoegd de gegevens alsnog aan de aangifte van de betrokkene te ontlenen, indien de aangifte na afloop van de aangiftetermijn geschiedt.
Ingevolge het derde lid wordt als datum van adreswijziging de dag opgenomen waarop de aangifte is ontvangen, dan wel de dag waarop van het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens betreffende het adres aan betrokkene schriftelijk mededeling is gedaan.
Ingevolge artikel 54 wordt, voor zover thans van belang, omtrent de beslissing dat een opgenomen gegeven onjuist is alsmede omtrent een onderzoek naar die onjuistheid een aantekening gemaakt bij dat gegeven.
2.2. Niet in geschil is dat op het woonadres van [appellant] (hierna: de woning) in de periode van 13 februari 2007 tot 11 augustus 2009 ook [persoon] in de GBA stond ingeschreven. De Belastingdienst heeft zich, gelet op deze omstandigheid, op het standpunt gesteld dat [persoon] medebewoner van [appellant] is en dat zijn inkomen dient te worden meegenomen bij het bepalen van de hoogte van de huurtoeslag van [appellant] over 2007. De rechtbank heeft dit standpunt gevolgd.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een onjuiste inschrijving in de GBA. Hij is van mening dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [persoon] feitelijk niet in de woning woonde. Hij verwijst daartoe naar de bij de rechtbank overgelegde stukken, te weten een huurovereenkomst van 30 mei 2005, zijn verklaring van 1 juli 2010 en drie nagenoeg gelijkluidende verklaringen van zijn medebewoners van 24 en 25 juni 2010. Voorts verwijst [appellant] naar de bij de rechtbank overgelegde brief van de gemeente Enschede van 9 december 2010 waarin staat dat de desbetreffende inschrijving in de GBA met schriftelijke toestemming van de eigenaar, die geen bewoner is van de woning, heeft plaatsgevonden. Daaruit kan volgens [appellant] worden afgeleid dat de desbetreffende inschrijving in de GBA buiten medeweten van [appellant] en dat van zijn medebewoners heeft plaatsgevonden.
2.4. De Afdeling heeft in de uitspraak van 11 maart 2009 in zaak nr. 200805067/1, waarin een verzoek om wijziging van gegevens in de GBA aan de orde was, overwogen dat voorop staat dat de gegevens in de basisadministratie betrouwbaar en duidelijk moeten zijn alsmede dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. De Afdeling heeft daarbij verder overwogen dat voor het wijzigen van eenmaal in de basisadministratie geregistreerde gegevens of het plaatsen van een aantekening van onjuistheid bij bepaalde gegevens, gelet op het systeem van de Wet GBA, onomstotelijk zal moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn.
Hieruit volgt voor de onderhavige zaak dat de Belastingdienst van de inschrijving van [persoon] op het adres van [appellant] mocht uitgaan nu daarbij geen aantekening van onjuistheid was geplaatst. Het lag voorts op de weg van [appellant] om zich tot de gemeente als beheerder van de basisadministratie te wenden met het verzoek de vermelding van [persoon] op zijn woonadres ongedaan te maken in welk verband verklaringen van getuigen een rol kunnen spelen. Dat heeft hij, zoals hij ter zitting heeft erkend, niet gedaan. Hij heeft voorts zijn stelling dat het voor hem niet mogelijk was langs die weg de adresgegevens van [persoon] te laten wijzigen dan wel daarbij een aantekening van onjuistheid te laten plaatsen, niet aannemelijk gemaakt. Onder deze omstandigheden heeft de Belastingdienst uit de vermelding van [persoon] in de GBA op het woonadres van [appellant] mogen afleiden dat deze medebewoner was.
De omstandigheid dat een belanghebbende die het niet eens is met een besluit van het ene bestuursorgaan, in dit geval de Belastingdienst, zich tot een ander bestuursorgaan, in dit geval het college van burgemeester en wethouders, moet wenden om tot een oplossing van zijn geschil te komen, is de consequentie van het werken met een basisadministratie, waarbij uitsluitend de beheerder van die administratie wijzigingen kan doorvoeren.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2012
47-615.