Home

Raad van State, 01-02-2012, BV2434, 201105539/1/A2

Raad van State, 01-02-2012, BV2434, 201105539/1/A2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 23 juni 2009 heeft het college aan [appellant] € 6.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente, ter vergoeding van planschade toegekend.

Uitspraak

201105539/1/A2.

Datum uitspraak: 1 februari 2012

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Goor, gemeente Hof van Twente,

tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 6 april 2011 in zaak nr. 10/137 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2009 heeft het college aan [appellant] € 6.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente, ter vergoeding van planschade toegekend.

Bij besluit van 15 december 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 6 april 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 mei 2011, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting op 12 december 2011 gevoegd behandeld met zaak nr. 201105541/1/A2, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V., en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Braamhaar, werkzaam bij de gemeente Hof van Twente, ter zitting zijn verschenen.

Na de behandeling ter zitting heeft de Afdeling de zaken weer gesplitst.

2. Overwegingen

2.1. Op 1 juli 2008 is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) ingetrokken en is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) in werking getreden.

Ingevolge artikel 9.1.10, tweede lid, van de Invoeringswet Wro, wordt een besluit tot vrijstelling, waartoe het verzoek is ingediend voor 1 juli 2008, voor de toepassing van afdeling 6.1 van de Wro gelijkgesteld met een besluit als bedoeld in artikel 3.10 van die wet.

Ingevolge artikel 9.1.18, eerste lid, voor zover hier van belang, blijft het recht, zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, van toepassing ten aanzien van aanvragen om schadevergoeding ingevolge artikel 49 van de WRO die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

[appellant] heeft het verzoek om vergoeding van planschade op 3 november 2008 ingediend, zodat de Wro daarop van toepassing is.

Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wro kent het college degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder d, voor zover hier van belang, is een oorzaak, als bedoeld in het eerste lid, een besluit als bedoeld in artikel 3.10.

2.2. [appellant] is eigenaar van het perceel met woning aan de [locatie] te Goor (hierna: het perceel). Hij heeft verzocht om vergoeding van planschade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van een met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO verleende vrijstelling van het bestemmingsplan "Omgeving Centrum" (hierna: het bestemmingsplan) voor het bouwen van 36 woningen op het ten westen van zijn perceel gelegen perceel Van Kollaan 70 te Goor (hierna: het projectgebied). In het bestemmingsplan was het projectgebied aangewezen voor "Bijzondere Doeleinden" en bestemd voor kerken.

2.3. Het college heeft het verzoek om vergoeding van planschade ter advisering voorgelegd aan Langhout & Wiarda Juristen (hierna: Langhout & Wiarda). Deze heeft in een advies van 9 juni 2009, aangevuld bij brief van 16 oktober 2009, geconcludeerd dat de bebouwingsmogelijkheden in het projectgebied fors toenemen en voorts per saldo een geringe verzwaring van het gebruiksregime optreedt. Volgens Langhout & Wiarda is het planologische nadeel voor [appellant] evenwel beperkt. Daartoe is van belang geacht dat de tussen het perceel en het projectgebied gelegen gronden de bestemming "Autoboxen" hebben, op welke gronden autoboxen met een maximum oppervlak per autobox van 20m2 en een goothoogte van 3 meter zijn toegestaan. Nu in het bestemmingsplan geen voorschriften zijn opgenomen betreffende de maximale bouwhoogte, dient volgens Langhout & Wiarda, gelet op de aanvullende werking van de bouwverordening, te worden uitgegaan van een maximale bouwhoogte van 15 meter. Bij realisering van hetgeen op de tussenliggende gronden maximaal mogelijk is, wordt de met de vrijstelling mogelijk gemaakte bebouwing op de projectgronden grotendeels aan het zicht onttrokken. De schade is vervolgens begroot op € 6.000,00.

Het college heeft dit advies aan het besluit van 23 juni 2009, zoals gehandhaafd bij besluit van 15 december 2009, ten grondslag gelegd.

2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgesloten kon worden dat ten tijde van de peildatum autoboxen met een goothoogte van 3 meter en een nokhoogte van 15 meter konden worden gerealiseerd op de tussen het perceel en het projectgebied gelegen gronden. Hij voert daartoe aan dat de term "box" een platte afdekking impliceert. Verder voert hij aan dat in het bestemmingsplan "Goor Centrum e.o.", dat ten tijde van het besluit op bezwaar gold, de maximale bouwhoogte van garageboxen was beperkt tot 4 meter, zodat de op het projectgebied te bouwen woningen niet meer grotendeels aan het zicht kunnen worden onttrokken.

2.4.1. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (o.a. uitspraak van 18 juni 2003 in zaak nr. 200203714/1) volgt dat de datum waarop het beweerdelijk schadeveroorzakend besluit in werking is getreden, heeft te gelden als peildatum voor het antwoord op de vraag of ten gevolge van een onherroepelijk geworden besluit als bedoeld in artikel 6.1 van de Wro, schade is geleden. Voor een besluit als bedoeld in artikel 19 van de WRO (thans artikel 3.10 van de Wro) brengt dat mee dat ingevolge artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) de datum waarop het besluit is bekendgemaakt, als peildatum moet worden aangemerkt. Blijkens de op 3 november 2008 door [appellant] ingediende aanvraag heeft hij verzocht om vergoeding van schade die hij stelt te lijden als gevolg is van de bij besluit van 23 oktober 2006 verleende vrijstelling voor de bouw van 36 woningen in het projectgebied. Dat besluit is verzonden op 23 oktober 2006, zodat, naar ook de rechtbank heeft overwogen, die datum als peildatum heeft te gelden. Dat betekent dat het planologische regime dat voor die datum gold, moet worden vergeleken met het regime dat daarna gold. Het bestemmingsplan "Goor Centrum e.o." is eerst nadien van kracht geworden, zodat dit bij de planvergelijking buiten beschouwing dient te worden gelaten en derhalve bij de planvergelijking niet kan worden betrokken dat de in het projectgebied te bouwen woningen op basis van het thans geldende planologische regime niet meer grotendeels aan het zicht kunnen worden onttrokken.

2.4.2. Bij de beoordeling van een verzoek om tegemoetkoming in de planschade dient te worden onderzocht of de verzoeker door verandering van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon onderscheidenlijk kan worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden.

2.4.3. Een autobox is - gelet op de omschrijving die daaraan volgens "Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal" in het algemeen spraakgebruik wordt gegeven - primair bedoeld voor het stallen van één auto of ander voertuig. Dat betekent dat, hoewel opslag van goederen in een autobox op zich mogelijk is, uitgesloten is dat op basis van een geldende bestemming "Autoboxen" vergunning zou kunnen worden verleend voor het bouwen van een bouwwerk met een zodanige vorm en afmetingen, te weten een oppervlakte van 20 m2, een goothoogte van 3 meter en een nokhoogte van 15 meter, dat niet langer kan worden staande gehouden dat de functie van stalling voor een voertuig voorop staat. In de planvergelijking had daar dan ook niet van mogen worden uitgegaan. De rechtbank heeft dat niet onderkend. Het betoog slaagt.

2.5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank er aan voorbij is gegaan dat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat onder het oude regime meer lichtoverlast en verkeersbewegingen mogelijk waren dan onder het nieuwe regime. Hij voert daartoe aan dat in het advies van Langhout & Wiarda eraan voorbij is gegaan dat de gevel van een kerkgebouw minder licht uitstraalt dan woningen en dat bij een kerkgebouw slechts enkele dagen per week gedurende bepaalde delen van de dag er verkeersbewegingen zullen zijn, terwijl bij woningen de verkeerbewegingen veel meer over de dag verspreid zullen zijn.

2.5.1. Bij de in het kader van de beoordeling van het planschadeverzoek te maken planvergelijking dient, naar de rechtbank terecht heeft overwogen, ook voor wat betreft de gebruiksmogelijkheden van het plangebied een vergelijking te worden gemaakt tussen hetgeen daar onder het voorheen geldende planologische regime maximaal kon en hetgeen daar als gevolg van de planologische maatregel maximaal kan. In het advies van Langhout & Wiarda van 9 juni 2009 is vermeld dat de ruimtelijke uitstraling van de nieuwe functie wonen enigszins groter is dan de ruimtelijke uitstraling van de voorheen vigerende bestemming "Bijzondere Doeleinden". In het aanvullende advies van 16 oktober 2009 wijst Langhout & Wiarda er op dat onder dat laatste regime ter plaatse een kerk mogelijk was. Dat betekent dat, bij een maximale invulling van die bestemming, dagelijks vele activiteiten, waaronder gebedsdiensten hadden kunnen worden georganiseerd. Volgens Langhout & Wiarda gaat daarmee een groter aantal verkeersbewegingen gepaard dan met de nieuwe woonbestemming, waarbij 36 woningen mogen worden gerealiseerd. Hoewel ook bij een maximale invulling onder het voorheen geldende planologische regime enige geluidsoverlast mocht worden verwacht, mag onder het nieuwe regime ook enige geluids- en andere overlast worden verwacht als gevolg van de aanwezigheid van mensen in de woningen en tuinen, zodat naar het oordeel van Langhout & Wiarda per saldo een geringe verzwaring van het gebruiksregime optreedt. Anders dan [appellant] stelt, berust het advies dus niet op de veronderstelling dat sprake is van een planologische verbetering.

Het enkele betoog van [appellant], die geen deskundigenrapport heeft overgelegd om de conclusies van het rapport van Langhout & Wiarda te weerleggen, dat een appartementencomplex meer lichtoverlast meebrengt dan een kerk en dat het bij een kerk slechts enkele dagen per week druk is terwijl er bij woningen voortdurend verkeersbewegingen zijn is, vormt geen grond voor het oordeel dat in het advies van Langhout & Wiarda van een onjuiste maximale invulling van het voorheen geldende planologische regime is uitgegaan en het college de in het advies opgenomen conclusies niet aan het in beroep bestreden besluit ten grondslag had mogen leggen.

Het betoog faalt.

2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen het beroep tegen het besluit van 15 december 2009 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb voor vernietiging in aanmerking.

2.7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Almelo van 6 april 2011 in zaak nr. 10/137;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente van 15 december 2009, kenmerk 300215;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.748,00 (zegge: zeventienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 377,00 (zegge: driehonderdzevenenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, ambtenaar van staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Wieland

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2012

502.