Raad van State, 14-03-2012, BV8754, 201106212/1/A1
Raad van State, 14-03-2012, BV8754, 201106212/1/A1
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 14 maart 2012
- Datum publicatie
- 14 maart 2012
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2012:BV8754
- Zaaknummer
- 201106212/1/A1
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 26 juli 2010 heeft het college aan [appellant] ontheffing verleend van de voorschriften van het bestemmingsplan en een reguliere bouwvergunning verleend voor het vergroten van de woning op het perceel [locatie 1] te Waardenburg (hierna: het perceel).
Uitspraak
201106212/1/A1.
Datum uitspraak: 14 maart 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Waardenburg, gemeente Neerijnen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 22 april 2011 in zaak nr. 10/3297 in het geding tussen:
[wederpartij], gemeente Neerijnen
en
het college van burgemeester en wethouders van Neerijnen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 juli 2010 heeft het college aan [appellant] ontheffing verleend van de voorschriften van het bestemmingsplan en een reguliere bouwvergunning verleend voor het vergroten van de woning op het perceel [locatie 1] te Waardenburg (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 22 april 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 26 juli 2010 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 mei 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 13 juli 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[wederpartij] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 27 december 2011 heeft het college, opnieuw beslissend op de aanvraag van 22 januari 2010, geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.P.P.M. Weerts en het college, vertegenwoordigd door mr. T. Akkermans, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Daar is voorts [wederpartij], vertegenwoordigd door A. Nijhoff, bijgestaan door mr. J.H. Hartman verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank [wederpartij] ten onrechte als belanghebbende bij het besluit van 26 juli 2010 heeft aangemerkt. Daartoe voert hij aan de rechtbank niet heeft onderkend dat niet is aangetoond dat [wederpartij] het perceel [locatie 2] te Waardenburg huurt en evenmin dat zij dat perceel bedrijfsmatig in gebruik heeft.
2.1.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.1.2. Ter zitting is vastgesteld dat [wederpartij] huurder is van de opstallen op het perceel [locatie 2] te Waardenburg. Het perceel [locatie 2] grenst aan het perceel waarop het pand is gesitueerd. [wederpartij] ontplooit op het perceel [locatie 2] te Waardenburg bedrijfsmatige activiteiten en is voornemens al haar bedrijfsactiviteiten te verplaatsen naar het perceel [locatie 2] te Waardenburg. Hiermee heeft [wederpartij] een voldoende concreet en rechtstreeks belang bij haar beroep, zodat de rechtbank haar terecht ontvankelijk geacht in haar beroep.
Het betoog faalt.
2.2. Het bouwplan voorziet in de uitbreiding van de op het perceel aanwezige woning in de vorm van een hooiberg.
2.3. Op het perceel rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Reparatieherziening Buitengebied Neerrijnen 2007" de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden".
Ingevolge artikel 1, achttiende lid, van de planvoorschriften wordt onder een bedrijfswoning verstaan een woning in of bij een gebouw of op een terrein, te bewonen door (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijke gebruik van het gebouw en/of het terrein in overeenstemming met de bestemming.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, zijn de gronden met de bestemming Agrarische bedrijfsdoeleinden mede bestemd voor de uitoefening van één agrarisch bedrijf, al dan niet met een niet-agrarische nevenfunctie
Ingevolge artikel 16, derde lid, aanhef en onder d, zijn in verband met de bestemming op de gronden tevens toegestaan een of meer bedrijfswoningen, voor zover dit uit een aanduiding op de plankaart blijkt.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, mogen bouwwerken welke bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan en die afwijken van het plan, geheel of gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, op voorwaarde dat de bestaande afwijking van het plan naar aard noch omvang wordt vergroot.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan niet strijdig is met de op het perceel rustende bestemming.
2.4.1. Blijkens de op de plankaart in het perceel aangegeven aanduiding "1BW" mag op het perceel één bedrijfswoning worden gerealiseerd. Niet in geschil is dat [appellant] deze woning thans in gebruik heeft als burgerwoning en dat dit gebruik in strijd is met de planvoorschriften.
Dat het bestaande gebruik als burgerwoning, zoals [appellant] betoogt, op grond van het overgangsrecht als burgerwoning mag worden voortgezet, is niet relevant. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 juni 2003 in zaak no. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=ejwWeBfjLgs%3D">200206043/1</a>), brengt de omstandigheid dat het overgangsrecht bepaald gebruik toestaat niet zonder meer mee dat ten behoeve van dat gebruik ook mag worden gebouwd. Voorts is van belang dat het bouwovergangsrecht zoals dat is opgenomen in artikel 26, eerste lid, van de planvoorschriften weliswaar een geheel of gedeeltelijke vernieuwing of verandering van de woning toestaat, maar daarbij de eis stelt dat daardoor de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Nu het bouwplan, blijkens de aanvraag, daartoe zal leiden, heeft de rechtbank het bouwplan terecht in strijd geacht met het bestemmingsplan.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Bij besluit van 27 december 2011 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op de door [appellant] ingediende aanvraag om bouwvergunning. Bij dit nieuwe besluit is niet aan de door van [appellant] in hoger beroep aangevoerde gronden tegemoetgekomen. Het hoger beroep van [appellant] wordt derhalve, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.
2.7. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Ingevolge artikel 1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Wabo, voor zover hier van belang, blijft het recht zoals dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkintreding van artikel 2.1 van de Wabo van toepassing op de voorbereiding en vaststelling van de beschikking op een aanvraag om bouwvergunning, indien vóór dat tijdstip een aanvraag is ingediend.
2.8. Nu [appellant] de aanvraag om bouwvergunning op 22 januari 2010 heeft ingediend en de Wabo eerst daarna en wel op 1 oktober 2010 in werking is getreden, moet deze aanvraag gelet op artikel 1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Wabo worden beoordeeld met toepassing van het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van de Wabo. Het college heeft dan ook ten onrechte een omgevingsvergunning geweigerd.
2.9. Het beroep is gegrond. Het besluit van 27 december 2011 dient te worden vernietigd.
2.10. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 27 december 2011 met kenmerk, 06/12254-7723 gegrond;
III. vernietigt dat besluit;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Neerijnen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2012
17-724.