Raad van State, 11-04-2012, BW1571, 201108184/1/A3
Raad van State, 11-04-2012, BW1571, 201108184/1/A3
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 11 april 2012
- Datum publicatie
- 11 april 2012
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2012:BW1571
- Zaaknummer
- 201108184/1/A3
Inhoudsindicatie
Bij brief van 26 januari 2011 heeft [appellant] het college verzocht om toezending van kopieën van de kandidatenlijsten en de verklaringen van ondersteuning ten behoeve van de gemeenteraadsverkiezingen in de gemeente Nieuwkoop van 2010.
Uitspraak
201108184/1/A3.
Datum uitspraak: 11 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 juni 2011 in zaak nr. 11/2677 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop.
1. Procesverloop
Bij brief van 26 januari 2011 heeft [appellant] het college verzocht om toezending van kopieën van de kandidatenlijsten en de verklaringen van ondersteuning ten behoeve van de gemeenteraadsverkiezingen in de gemeente Nieuwkoop van 2010.
Bij brief van 4 maart 2011 heeft [appellant] het college in gebreke gesteld.
Bij brief van 18 maart 2011 heeft het college gereageerd op de ingebrekestelling.
Bij uitspraak van 15 juni 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 maart 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H. van Drunen, juridisch adviseur te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door W.J.M. Zwirs en R.R. Stilting, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 4:6, eerste lid is, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, voor zover thans van belang, kan een beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat de documenten waar [appellant] om heeft verzocht reeds openbaar zijn gemaakt, omdat zij tijdens de verkiezingsperiode voor een ieder ter inzage hebben gelegen. De documenten kunnen volgens de rechtbank niet nogmaals op grond van de Wob openbaar worden gemaakt. Het verzoek van [appellant] is volgens haar derhalve aan te merken als een verzoek tot het verrichten van een feitelijke handeling en kan hierdoor niet leiden tot een besluit dan wel een met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb. De rechtbank heeft het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de door hem verzochte documenten niet door toepassing van de Wob openbaar gemaakt kunnen worden. Hij voert hiertoe aan dat de omstandigheid dat de door hem verzochte documenten voor een bepaalde periode ter inzage hebben gelegen, niet met zich brengt dat deze reeds openbaar zijn in de zin van de Wob. Voorts voert hij aan dat de rechtbank volledig voorbij gaat aan de Kieswet. De wetgever heeft bij de totstandkoming van die wet uitdrukkelijk bepaald dat wanneer over de geldigheid van de kandidatenlijsten is beslist, deze lijsten en de verklaringen van ondersteuning onder de reikwijdte van de Wob komen te vallen, aldus [appellant].
2.3.1. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 18 juli 2007 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=g84UdMgC5Ik%3D">200700307/1</a>) volgt dat documenten die naar hun aard openbaar zijn niet nogmaals openbaar gemaakt kunnen worden. Voorts kunnen documenten die eerder op grond van de Wob openbaar zijn gemaakt niet nogmaals op grond van die wet openbaar worden gemaakt. De Wob is bovendien niet van toepassing op documenten waarvoor een bijzondere regeling met een uitputtend karakter, neergelegd in een wet in formele zin, de openbaarmaking regelt.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 oktober 2011 in zaak nr. 201010713/1/H3), regelt de Kieswet uitputtend de voor de verkiezingen noodzakelijke openbaarmaking van kandidatenlijsten. Uit dit systeem van de Kieswet vloeit voort dat de Wob gedurende de verkiezingsperiode niet van toepassing is op kandidatenlijsten. Na afloop van de verkiezingsperiode staat de Kieswet niet in de weg aan toepassing van de Wob. Dit geldt tevens voor de verklaringen van ondersteuning. Vaststaat dat het verzoek van [appellant] is gedaan na afloop van de betrokken verkiezingsperiode en dat de kandidatenlijsten en de lijsten van ondersteuning op het moment van het verzoek niet meer ter inzage lagen.
Het feit dat de kandidatenlijsten en de verklaringen van ondersteuning tijdens de verkiezingsperiode ter inzage hebben gelegen op grond van de Kieswet, betekent niet dat die documenten openbaar zijn in de zin van de Wob. Documenten die door toepassing van de Wob openbaar zijn gemaakt, worden geacht vanaf die openbaarmaking voor een ieder toegankelijk te zijn. De onderhavige documenten hebben slechts tijdens de verkiezingsperiode en derhalve tijdelijk ter inzage gelegen. Nu de verkiezingsperiode voorbij is, zijn de documenten niet meer voor een ieder toegankelijk. Hieruit volgt dat de documenten niet reeds openbaar zijn in de zin van de Wob.
De documenten zijn niet eerder openbaar gemaakt in de zin van de Wob en de Kieswet staat na afloop van de verkiezingsperiode niet aan toepassing van de Wob in de weg. In dit geval is er geen andere regeling met een uitputtend karakter, neergelegd in een wet in formele zin, die de openbaarmaking regelt. Derhalve heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de documenten niet door toepassing van de Wob openbaar gemaakt kunnen worden en dat een beslissing op het verzoek van [appellant] niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb.
Het betoog slaagt.
2.4. Het voorgaande laat onverlet dat het beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard. Ambtshalve wordt daartoe als volgt overwogen.
Bij de brief van 4 maart 2011 heeft [appellant] het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek om openbaarmaking van documenten. Bij de brief van 18 maart 2011 heeft het college te kennen gegeven dat het eerder op een soortgelijk verzoek van [appellant] heeft beslist. Onder verwijzing naar dat besluit en een uitspraak van de rechtbank in die zaak, heeft het laten weten bij het toen ingenomen standpunt te blijven. De brief van 18 maart 2011 strekt daarmee kennelijk tot afwijzing van het verzoek op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte niet onderkend dat de brief van 18 maart 2011 een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is. Derhalve was het college niet in gebreke een besluit te nemen als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. De rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit derhalve terecht, zij het op onjuiste gronden, niet-ontvankelijk verklaard.
2.5. Bij brief van 24 maart 2011 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. In zijn beroepschrift verwijst hij naar de brief van 18 maart 2011 waarin het verzoek is afgewezen. Het beroepschrift van 24 maart 2011 is in zoverre tevens aan te merken als een bezwaarschrift tegen het besluit van 18 maart 2011. De rechtbank had het beroepschrift van [appellant] derhalve op de voet van artikel 6:15, tweede lid, van de Awb moeten doorzenden naar het bevoegde bestuursorgaan ter behandeling als bezwaarschrift tegen het besluit van 18 maart 2011.
2.6. [appellant] heeft zijn verzoek gericht aan het college. In hoger beroep betoogt hij dat niet het college, maar de burgemeester het bevoegde orgaan is om te beslissen op zijn verzoek.
2.6.1. In dit verband is van belang bij welk orgaan de gevraagde documenten berusten. Uit artikel H 1, eerste lid, en artikel H 4, eerste lid, van de Kieswet volgt dat de kandidatenlijsten en de verklaringen van ondersteuning op de dag van de kandidaatstelling kunnen worden ingeleverd bij de voorzitter van het hoofdstembureau. Ingevolge artikel I 3, eerste lid, van de Kieswet legt de voorzitter van het hoofdstembureau de lijsten en, indien vereist, de verklaringen van ondersteuning onmiddellijk nadat de lijsten zijn onderzocht ter inzage. Op grond van artikel I 17, eerste lid, van de Kieswet, gelezen in verbinding met artikel E 11, vierde lid, van die wet, maakt de voorzitter van het hoofdstembureau, na ontvangst van de mededeling als bedoeld in artikel I 9, eerste lid, eerste volzin, van de Kieswet, de lijsten zo spoedig mogelijk openbaar. Uit artikel E 7, tweede lid, van de Kieswet volgt dat de burgemeester de voorzitter is van het hoofdstembureau. Voorts volgt uit artikel J 9 van de Kieswet, in samenhang met artikel J 1 van het Kiesbesluit, dat de kandidatenlijsten door de burgemeester uiterlijk op de vierde dag voor de stemming ter kennis van de kiezers worden gebracht. Uit voormelde artikelen uit de Kieswet volgt dat de burgemeester tijdens de verkiezingsperioden verantwoordelijk is voor het beheer van de kandidatenlijsten en de verklaringen van ondersteuning. In het licht daarvan moeten de door [appellant] gevraagde kandidatenlijsten en de verklaringen van ondersteuning worden geacht te berusten bij de burgemeester. Derhalve is niet het college, maar de burgemeester bevoegd een besluit te nemen op het verzoek van [appellant] en op het bezwaar tegen de afwijzing daarvan.
Het betoog slaagt.
2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van 26 januari 2011 niet-ontvankelijk verklaren en het beroepschrift voor het overige doorzenden naar de burgemeester van Nieuwkoop ter behandeling als bezwaarschrift. De burgemeester dient daarop een besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
2.8. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
2.9. Redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het in hoger beroep betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan [appellant] wordt terugbetaald.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 juni 2011 in zaak nr. 11/2677;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het verzoek van 26 januari 2011 niet-ontvankelijk;
IV. verstaat dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 227,00 (zegge: tweehonderdzevenentwintig euro) terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. De Vries
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2012
582-730.