Home

Raad van State, 09-05-2012, BW5287, 201105701/1/A3

Raad van State, 09-05-2012, BW5287, 201105701/1/A3

Inhoudsindicatie

Besluit waarbij het college aan appellant heeft meegedeeld dat spoedeisende bestuursdwang is toegepast door de auto van appellant weg te slepen.

Appellant heeft op 22 03 2007 een aan het college gericht bezwaarschrift ingediend bij het gerechtshof te Amsterdam. Uit brieven van het gerechtshof aan appellant volgt dat de brief van 22 03 2007 op die dag bij de griffie van het gerechtshof is ingekomen en dat het gerechtshof deze brief niet naar het college heeft doorgezonden. Bij brief van 29 10 2009 heeft appellant alsnog bezwaar bij het college gemaakt.

Appellant betoogt terecht dat de Rb. niet heeft onderkend dat op grond van art. 6:15 lid 1 Awb een doorzendplicht voor het gerechtshof gold, omdat daar administratieve rechters zetelen. De omstandigheid dat die rechters niet zaken als de onderhavige, maar fiscale kwesties behandelen, maakt het gerechtshof in zoverre slechts een onbevoegde administratieve rechter, op wie de doorzendplicht rust. Dit leidt echter niet tot het door appellant beoogde doel.

Op grond van art. 6:15 lid 3 Awb is het tijdstip van indiening van het bezwaarschrift bij het gerechtshof bepalend voor de vraag of appellant tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 11 03 2007, behoudens in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. De geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II 2000/01, 26 523, nr. 11, blz. 23) vermeldt uitdrukkelijk dat deze vangnetclausule daarin is opgenomen voor die gevallen waarin men het expres verkeerd doet. Bij misbruik van procesrecht geldt de eerste datum van indiening bij een onbevoegd orgaan niet, maar geldt de regeling dat het bezwaarschrift op tijd en op de goede plaats binnen moet zijn.

Het besluit van 11 03 2007 is van een juiste rechtsmiddelenvoorlichting voorzien, zodat het voor appellant duidelijk was dat bezwaar tegen dat besluit gemaakt moest worden bij het college. Ter zitting bij de Afdeling heeft appellant verklaard dat hij desondanks het tegen dat besluit gerichte bezwaarschrift van 22 03 2007 bij het gerechtshof heeft afgegeven, omdat hij destijds niet in Utrecht woonde, wist van de doorzendplicht en een postzegel wilde besparen. De Afdeling is onder deze omstandigheden van oordeel dat appellant kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht heeft gemaakt. Als tijdstip van indiening geldt daarom niet het tijdstip van indiening bij het gerechtshof. Appellant had ervoor moeten zorgen tijdig bezwaar bij het college te maken. Onbestreden is dat het college eerst op 30 10 2009 een bezwaarschrift tegen het besluit van 11 03 2007 heeft ontvangen. De omstandigheid dat dit bezwaarschrift buiten de wettelijke bezwaartermijn bij het college is ingekomen, komt voor rekening en risico van appellant. De Rb. heeft daarom terecht, zij het niet op juiste gronden, geoordeeld dat het college het bezwaar terecht niet ontvankelijk heeft verklaard.

Uitspraak

201105701/1/A3.

Datum uitspraak: 9 mei 2012

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Utrecht,

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 15 april 2011 in zaak nr. 09/3518 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.

1. Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2007 heeft het college aan [appellant] medegedeeld dat spoedeisende bestuursdwang is toegepast door de auto van [appellant] op 10 maart 2007 weg te slepen.

Bij besluit van 3 november 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 15 april 2011, verzonden op 18 april 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2011, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 februari 2012, waar [appellant] is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 3:45, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt, indien tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld, daarvan bij de bekendmaking en bij de mededeling van het besluit melding gemaakt.

Ingevolge het tweede lid wordt hierbij vermeld door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld.

Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.

Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.

Ingevolge artikel 6:15, eerste lid, wordt, indien het bezwaar- of beroepschrift wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan of bij een onbevoegde administratieve rechter, nadat daarop de datum van ontvangst is aangetekend, het zo spoedig mogelijk doorgezonden aan het bevoegde orgaan, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender.

Ingevolge het derde lid is het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan bepalend voor de vraag of het bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend, behoudens in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.

2.2. [appellant] heeft op 22 maart 2007 een aan het college gericht bezwaarschrift tegen het besluit van 11 maart 2007 bij het gerechtshof te Amsterdam ingediend. Uit brieven van 12 mei 2009 en 17 juni 2009 van het gerechtshof aan [appellant] volgt dat de brief van 22 maart 2007 op die dag bij de griffie van het gerechtshof is ingekomen en dat het gerechtshof deze brief niet naar het college heeft doorgezonden. Bij brief van 29 oktober 2009 heeft [appellant] alsnog bezwaar bij het college gemaakt.

2.3. De rechtbank heeft overwogen dat in het besluit van 10 (lees: 11) maart 2007 de juiste rechtsmiddelenclausule is vermeld, zodat [appellant] het bezwaarschrift ten onrechte bij het gerechtshof heeft ingediend. Omdat het gerechtshof in zaken als de onderhavige geen administratieve rechter is in de zin van artikel 6:15 van de Awb, bestond er geen plicht om het bezwaarschrift door te zenden aan het college. Dit betekent ook dat het tijdstip van indiening van dit bezwaarschrift bij het gerechtshof niet bepalend is voor de vraag of het bezwaarschrift tijdig is ingediend, aldus de rechtbank. Het bezwaarschrift van 29 oktober 2009 dat [appellant] bij het college heeft ingediend, is ruimschoots buiten de termijn voor het maken van bezwaar ontvangen. Deze termijnoverschrijding is niet verschoonbaar. Het college heeft het bezwaarschrift daarom terecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, aldus de rechtbank.

2.4. [appellant] betoogt terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat op grond van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb een doorzendplicht voor het gerechtshof gold, omdat daar administratieve rechters zetelen. De omstandigheid dat die rechters niet zaken als de onderhavige, maar fiscale kwesties behandelen, maakt het gerechtshof in zoverre slechts een onbevoegde administratieve rechter, op wie de doorzendplicht rust.

Dit leidt vanwege het navolgende echter niet tot het door [appellant] beoogde doel.

Op grond van artikel 6:15, derde lid, van de Awb is het tijdstip van indiening van het bezwaarschrift bij het gerechtshof bepalend voor de vraag of [appellant] tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 11 maart 2007, behoudens in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. De geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II 2000/01, 26 523, nr. 11, blz. 23) vermeldt uitdrukkelijk dat deze vangnetclausule daarin is opgenomen voor die gevallen waarin men het expres verkeerd doet. Bij misbruik van procesrecht geldt de eerste datum van indiening bij een onbevoegd orgaan niet, maar geldt de regeling dat het bezwaarschrift op tijd en op de goede plaats binnen moet zijn.

Het besluit van 11 maart 2007 is van een juiste rechtsmiddelenvoorlichting voorzien, zodat het voor [appellant] duidelijk was dat bezwaar tegen dat besluit gemaakt moest worden bij het college. Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellant] verklaard dat hij desondanks het tegen dat besluit gerichte bezwaarschrift van 22 maart 2007 bij het gerechtshof heeft afgegeven, omdat hij destijds niet in Utrecht woonde, wist van de doorzendplicht en een postzegel wilde besparen. De Afdeling is onder deze omstandigheden van oordeel dat [appellant] kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht heeft gemaakt. Als tijdstip van indiening geldt daarom niet het tijdstip van indiening bij het gerechtshof. [appellant] had ervoor moeten zorgen tijdig bezwaar bij het college te maken. Onbestreden is dat het college eerst op 30 oktober 2009 een bezwaarschrift tegen het besluit van 11 maart 2007 heeft ontvangen. De omstandigheid dat dit bezwaarschrift buiten de wettelijke bezwaartermijn bij het college is ingekomen, komt voor rekening en risico van [appellant]. De rechtbank heeft daarom terecht, zij het niet op juiste gronden, geoordeeld dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.

w.g. Offers w.g. Neuwahl

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2012

280-598.