Home

Raad van State, 18-07-2012, BX1842, 201110532/1/A2

Raad van State, 18-07-2012, BX1842, 201110532/1/A2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
18 juli 2012
Datum publicatie
18 juli 2012
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2012:BX1842
Zaaknummer
201110532/1/A2

Inhoudsindicatie

Bij onderscheiden besluiten van 30 september 2009 heeft de Belastingdienst de aan [appellante] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over 2008 en 2009 herzien en vastgesteld op nihil.

Uitspraak

201110532/1/A2.

Datum uitspraak: 18 juli 2012

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Utrecht,

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 26 augustus 2011 in zaken nrs. 10/2667 en 11/1563 in het geding tussen:

[appellante]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

1. Procesverloop

Bij onderscheiden besluiten van 30 september 2009 heeft de Belastingdienst de aan [appellante] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over 2008 en 2009 herzien en vastgesteld op nihil.

Bij besluit van 8 juli 2010 heeft de Belastingdienst de door [appellante] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij besluit van 18 juli 2011 heeft de Belastingdienst dit besluit herzien en de door [appellante] gemaakte bezwaren opnieuw ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 augustus 2011, verzonden op 31 augustus 2011, heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep van [appellante] tegen het besluit van 18 juli 2011 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen per fax op 28 september 2011, hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2012, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr. J.A.P.F. Hoens, advocaat te Utrecht, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals dit luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar, de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en de soort kinderopvang.

Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.

2.2. Aan het besluit van 18 juli 2010 heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en de gastouder heeft betaald. In het besluit is vermeld dat [appellante] wel kwitanties heeft overgelegd, maar dat die niet worden ondersteund door andere bewijsstukken waaruit blijkt dat zij beschikte over voldoende contant geld.

Ter zitting bij de rechtbank heeft [appellante] een verklaring van haar voormalige werknemer] overgelegd, waarin deze verklaart een aantal keer te hebben gezien dat [appellante] geld uit de kassa van haar winkel heeft genomen en dit aan [neef], die zou hebben gefungeerd als gastouder, heeft gegeven. Deze gang van zaken is ter zitting bij de rechtbank door [neef] bevestigd.

2.3. [appellante] betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat zij met hetgeen zij heeft aangevoerd en overgelegd voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat zij over 2008 en 2009 kosten voor kinderopvang heeft gemaakt. Voormelde verklaringen en kwitanties tonen onvoldoende aan dat [appellante] over 2008 en 2009 daadwerkelijk zelf kosten voor kinderopvang heeft gemaakt. Daarvoor zijn aanvullende bewijsstukken, zoals bankafschriften en boekhoudkundige bescheiden nodig, welke ontbreken. Het oordeel van de rechtbank is dan ook juist en in overeenstemming met de door [appellante] aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2011 in zaak nr. 201010918/1/H2. De rechtbank is op grond hiervan terecht tot het oordeel gekomen dat de Belastingdienst de verleende voorschotten kinderopvangtoeslag over 2008 en 2009 heeft kunnen herzien en vaststellen op nihil. Hetgeen [appellante] verder heeft aangevoerd behoeft daarom geen bespreking meer.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.

w.g. Van Altena w.g. Dallinga

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2012

18-735.