Home

Raad van State, 25-07-2012, BX2554, 201200696/1/A2

Raad van State, 25-07-2012, BX2554, 201200696/1/A2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
25 juli 2012
Datum publicatie
25 juli 2012
ECLI
ECLI:NL:RVS:2012:BX2554
Formele relaties
Zaaknummer
201200696/1/A2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 10 september 2010 heeft het Bureau Kwaliteit Kinderopvang (hierna: het BKK) namens de minister aan Oma van Roodkapje medegedeeld dat hij geen dwangsommen is verschuldigd en daarom niet over zal gaan tot het vaststellen van besluiten als bedoeld in artikel 4:18 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Uitspraak

201200696/1/A2.

Datum uitspraak: 25 juli 2012

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Gastouderbureau Oma van Roodkapje B.V., gevestigd te Bladel,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 8 december 2011 in zaak nr. 10/4152 in het geding tussen:

Oma van Roodkapje

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (thans: de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; hierna: de minister).

1.    Procesverloop

Bij besluit van 10 september 2010 heeft het Bureau Kwaliteit Kinderopvang (hierna: het BKK) namens de minister aan Oma van Roodkapje medegedeeld dat hij geen dwangsommen is verschuldigd en daarom niet over zal gaan tot het vaststellen van besluiten als bedoeld in artikel 4:18 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Bij besluit van 19 oktober 2010, aangevuld bij besluit van 1 december 2010 (hierna tezamen en in enkelvoud: het besluit van 19 oktober 2010), heeft het BKK namens de minister het door Oma van Roodkapje daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 8 december 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door Oma van Roodkapje daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 oktober 2010 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 19 oktober 2010 in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Oma van Roodkapje bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2012, hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Oma van Roodkapje heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak samen met de zaak 201201014/1/A2 gelijktijdig ter zitting behandeld op 8 juni 2012, waar Oma van Roodkapje, vertegenwoordigd door haar [directeur] , bijgestaan door mr. M. Hendriks, advocaat te Arnhem, en de minister, vertegenwoordigd door mr. F.A. Gelauff, werkzaam bij het ministerie en C.M. Bienemann, werkzaam bij het BKK, zijn verschenen.

2.    Overwegingen

2.1.    Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb, voor zover thans van belang, dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn.

    Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, verbeurt indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.

    Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.

    Ingevolge artikel 4:18 stelt het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.

    Ingevolge artikel 7 van de Subsidieregeling goed gastouderschap kinderopvang 2010 (Stcrt. 2009, 18809; hierna: de Subsidieregeling) wordt de subsidie op aanvraag verleend.

    Ingevolge artikel 8, eerste lid, worden subsidieaanvragen elektronisch ingediend bij BKK via de website www.stichtingbkk.nl (hierna: de website).

    Ingevolge artikel 10 beslist de minister op een aanvraag als bedoeld in artikel 7 binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

2.2.    In geschil is of de minister in gebreke was tijdig te beslissen op de door Oma van Roodkapje ingediende aanvragen om subsidieverlening, die betrekking hebben op gastouders F tot en met Z, voor zover deze niet zijn onderworpen aan een fraudeonderzoek, en daardoor dwangsommen zijn verbeurd.

2.3.    Oma van Roodkapje heeft vóór 1 april 2010 ongeveer 5.200 aanvragen om subsidieverlening ingediend als bedoeld in artikel 7 van de Subsidieregeling. De minister heeft in verband met het grote aantal aanvragen vervolgens de gastouders voor wie Oma van Roodkapje subsidieverlening heeft aangevraagd aan de hand van de achternamen opgedeeld in vijf groepen. De minster heeft op 2 maart 2010 per e-mail vijf inlogaccounts, tevens e-mailadressen, aan Oma van Roodkapje doen toekomen, voor iedere groep gastouders één inlogaccount/e-mailadres, namelijk info@omavanroodkapje.nl, info1@omavanroodkapje.nl, info2@omavanroodkapje.nl, info3@omavanroodkapje.nl en info4@omavanroodkapje.nl.

    Bij brief van 27 juli 2010 heeft Oma van Roodkapje de minister in gebreke gesteld als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb. Zij heeft de minister erop gewezen dat hij ingevolge artikel 4:18 van de Awb een dwangsom is verschuldigd per aanvraag indien hij niet binnen twee weken beslist.

2.4.    De minister heeft zich in het besluit van 19 oktober 2010 op het standpunt gesteld dat tijdig is beslist op de aanvragen om subsidieverlening, zodat er geen dwangsommen zijn verbeurd.

2.5.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de schriftelijke ingebrekestelling van Oma van Roodkapje van 27 juli 2010 onvoldoende specifiek is geweest, zodat de minister niet in gebreke is geweest en daarom de dwangsommen niet zijn verbeurd. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat uit de schriftelijke ingebrekestelling niet kon worden opgemaakt welke besluiten volgens Oma van Roodkapje nog moest worden genomen om het verbeuren van de dwangsommen te voorkomen en dat daarom geen sprake is van een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb. De rechtbank heeft daarom de rechtsgevolgen van het besluit van 19 oktober 2010 in stand gelaten.

2.6.    Oma van Roodkapje heeft haar hogerberoepsgrond dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit van 19 oktober 2010 herleeft, ter zitting ingetrokken.

2.7.    Het hoger beroep van Oma van Roodkapje richt zich tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het besluit van 19 oktober 2010. Oma van Roodkapje betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de ingebrekestelling onvoldoende specifiek is geweest. Volgens Oma van Roodkapje heeft de rechtbank onvoldoende rekening gehouden met de problemen waarmee Oma van Roodkapje zich geconfronteerd zag bij het indienen van haar aanvragen.

2.7.1.    De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de schriftelijke ingebrekestelling van Oma van Roodkapje van 27 juli 2010 onvoldoende specifiek is geweest. De rechtbank heeft in dit verband terecht in aanmerking genomen dat de minister ten tijde van de ingebrekestelling al op een deel van de aanvragen had beslist en dat het gaat om een dermate groot aantal aanvragen dat van Oma van Roodkapje kon worden verlangd dat zij in de ingebrekestelling zou hebben gespecificeerd waarop deze ziet. Dat Oma van Roodkapje in haar administratie de achternaam van de echtgenoot in plaats van de meisjesnaam van de gastouder heeft vermeld, terwijl de minister in zijn systeem uitgaat van de meisjesnaam van de gastouder, dat een aantal subsidieaanvragen geblokkeerd is geweest vanwege fraudeonderzoek en dat Oma van Roodkapje voor een groot aantal gastouders een aanvraag om subsidieverlening moest indienen, laat onverlet dat het op de weg van Oma van Roodkapje lag om in de ingebrekestelling nader aan te geven op welke aanvragen deze ziet en niet te volstaan met de vermelding dat het gaat om ongeveer 5.200 aanvragen.

    Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de brief van 27 juli 2010 geen ingebrekestelling is als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb, zodat de minister niet in gebreke was te beslissen op de aanvragen tot subsidieverlening en voor alle aanvragen geldt dat om die reden geen dwangsommen zijn verbeurd. Het betoog faalt.

2.8.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.

2.9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.    Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.

w.g. Troostwijk    w.g. Bindels

voorzitter    ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2012

85-680.