Raad van State, 05-09-2012, BX6837, 201206551/1/V3
Raad van State, 05-09-2012, BX6837, 201206551/1/V3
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 5 september 2012
- Datum publicatie
- 7 september 2012
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2012:BX6837
- Zaaknummer
- 201206551/1/V3
Inhoudsindicatie
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 april 2012 in zaak nr. 201102602/1/V2; www.raadvanstate.nl) [LJN BW3971] volgt uit artikel 3, aanhef en onder 4, van de Terugkeerrichtlijn dat met het uitvaardigen van een terugkeerbesluit in de eerste plaats wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard en dat vervolgens tot het opleggen van een terugkeerverplichting binnen een daartoe, overeenkomstig artikel 7 van de Terugkeerrichtlijn, gestelde termijn kan worden overgegaan. In deze zaak had de betrokken vreemdeling nadat met een afwijzend besluit zijn rechtmatig verblijf hier te lande was beëindigd, als gevolg van het indienen van zijn opvolgende - aanvraag opnieuw rechtmatig verblijf gekregen, als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Hetgeen in bovenstaande uitspraak aldus is overwogen betekent evenwel niet dat de minister bij beëindiging van de toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 en derhalve van het rechtmatig verblijf gehouden is opnieuw een terugkeerbesluit uit te vaardigen. Gelet op de bewoordingen van artikel 64 van de Vw 2000 ziet deze bepaling op een humanitaire reden in de zin van artikel 6, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn. Voorts is het rechtmatig verblijf van de vreemdeling, in geval van een tijdelijk reisbeletsel voor de uitzetting, een andere vorm van toestemming tot verblijf in de zin van voormeld artikel 6, vierde lid, omdat in dat geval uit de toepasselijke nationale wet- en regelgeving volgt dat geen verblijfsvergunning wordt verleend. Uit het voorgaande volgt dat toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 valt onder de in artikel 6, vierde lid, gestelde uitzondering op de in artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn gestelde verplichting een terugkeerbesluit uit te vaardigen.
Uitspraak
201206551/1/V3.
Datum uitspraak: 5 september 2012
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
(de vreemdeling),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 27 juni 2012 in zaak nr. 12/18636 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (hierna: de minister).
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 juni 2012 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 27 juni 2012, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 3 juli 2012, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Onder de minister wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2.2. Volgens artikel 3, aanhef en onder 2 van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008 L 348; hierna: de Terugkeerrichtlijn), wordt voor de toepassing van de richtlijn onder "illegaal verblijf" verstaan: de aanwezigheid op het grondgebied van een lidstaat van een onderdaan van een derde land die niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden voor toegang die zijn vastgesteld in artikel 5 van de Schengengrenscode, of aan andere voorwaarden voor toegang tot, verblijf of vestiging in die lidstaat.
Volgens het bepaalde in die aanhef en onder 4 wordt voor de toepassing van de richtlijn onder "terugkeerbesluit" verstaan: de administratieve of rechterlijke beslissing of handeling waarbij wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd of vastgesteld.
Volgens het bepaalde in die aanhef en onder 5 wordt voor de toepassing van de richtlijn onder "verwijdering" verstaan: de tenuitvoerlegging van de terugkeerverplichting, dat wil zeggen de fysieke verwijdering uit de lidstaat.
Volgens artikel 6, eerste lid, vaardigen de lidstaten, onverminderd de in de leden twee tot en met vijf vermelde uitzonderingen, een terugkeerbesluit uit tegen de onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft.
Volgens het vierde lid kunnen de lidstaten te allen tijde in schrijnende gevallen, om humanitaire of om andere redenen beslissen een onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft een zelfstandige verblijfsvergunning of een andere vorm van toestemming tot verblijf te geven. In dat geval wordt geen terugkeerbesluit uitgevaardigd. Indien al een terugkeerbesluit is uitgevaardigd, wordt het ingetrokken of opgeschort voor de duur van de geldigheid van de verblijfsvergunning of andere vorm van toestemming tot legaal verblijf.
Ingevolge artikel 8, aanhef en onder j, van de
Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), heeft de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf indien tegen de uitzetting beletselen bestaan als bedoeld in artikel 64.
Ingevolge artikel 64 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
2.3. Bij besluit van 10 februari 2010 heeft de minister de opvolgende aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. In dat besluit is onder punt 5, onder het kopje "Rechtsgevolgen van deze beschikking", voor zover thans van belang, vermeld dat de afwijzing mede tot gevolg heeft dat hij niet langer rechtmatig in Nederland verblijft en Nederland onmiddellijk dient te verlaten.
Bij besluit van dezelfde datum heeft de minister de door vreemdeling op 9 februari 2010 ingediende aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 ingewilligd. Bij besluit van 24 augustus 2010 heeft de minister de toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 beëindigd.
2.4. De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2011 in zaak
nr. 201100493/1/V3 (www.raadvanstate.nl), overwogen dat het besluit van 10 februari 2010, waarbij de aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen is afgewezen, een terugkeerbesluit in de zin van de Terugkeerrichtlijn is, zodat de minister geen zodanig besluit behoeft te nemen, en dat de toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 niet tot een ander oordeel noopt, omdat, naar volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 4 september 2008 in zaak nr. 200708871/1 (www.raadvanstate.nl) de rechtsgevolgen van het besluit van 10 februari 2010 zijn herleefd op het moment dat de minister de toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 heeft beëindigd.
In grief 1 klaagt de vreemdeling onder meer dat de rechtbank, door aldus te overwegen, niet alleen niet heeft onderkend dat het besluit van 10 februari 2010 geen terugkeerbesluit is, maar ook dat de minister bij een beëindiging van rechtmatig verblijf gehouden is om opnieuw een terugkeerbesluit te nemen.
2.4.1. Gelet op hetgeen in het besluit van 10 februari 2010, waarbij de aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen is afgewezen, onder punt 5 staat vermeld, als hiervoor onder 2.3. weergegeven, heeft de rechtbank terecht onder verwijzing naar de door haar aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2011 overwogen dat dit besluit ook een terugkeerbesluit in de zin van de Terugkeerrichtlijn is.
2.4.2. Zoals de Afdeling in de door de rechtbank aangehaalde uitspraak van 4 september 2008 heeft overwogen, leidt de toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 er toe dat de van rechtswege aan een beschikking, strekkende tot afwijzing van een aanvraag om toelating, verbonden rechtsgevolgen worden opgeschort, welke rechtsgevolgen evenwel bij beëindiging van de toepassing van die bepaling van rechtswege herleven, dus zonder dat daarvoor nieuwe besluitvorming behoeft plaats te vinden.
2.4.3. De toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 op een onderdaan van een derde land heeft tot gevolg dat deze ingevolge artikel 8, aanhef en onder j, van de Vw 2000 rechtmatig verblijf heeft, zodat het verblijf, gelet op artikel 3, aanhef en onder 2, van de Terugkeerrichtlijn, niet illegaal is (zie onder meer uitspraak van 4 oktober 2011 in zaak nr. 201102760/1/V3; www.raadvanstate.nl).
2.4.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 april 2012 in zaak nr. 201102602/1/V2; www.raadvanstate.nl) volgt uit artikel 3, aanhef en onder 4, van de Terugkeerrichtlijn dat met het uitvaardigen van een terugkeerbesluit in de eerste plaats wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard en dat vervolgens tot het opleggen van een terugkeerverplichting binnen een daartoe, overeenkomstig artikel 7 van de Terugkeerrichtlijn, gestelde termijn kan worden overgegaan.
In deze zaak had de betrokken vreemdeling nadat met een afwijzend besluit zijn rechtmatig verblijf hier te lande was beëindigd, als gevolg van het indienen van zijn opvolgende - aanvraag opnieuw rechtmatig verblijf gekregen, als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, van de
Vw 2000.
2.4.5. Hetgeen in bovenstaande uitspraak aldus is overwogen betekent evenwel niet dat de minister bij beëindiging van de toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 en derhalve van het rechtmatig verblijf gehouden is opnieuw een terugkeerbesluit uit te vaardigen.
Gelet op de bewoordingen van artikel 64 van de Vw 2000 ziet deze bepaling op een humanitaire reden in de zin van artikel 6, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn. Voorts is het rechtmatig verblijf van de vreemdeling, in geval van een tijdelijk reisbeletsel voor de uitzetting, een andere vorm van toestemming tot verblijf in de zin van voormeld artikel 6, vierde lid, omdat in dat geval uit de toepasselijke nationale wet- en regelgeving volgt dat geen verblijfsvergunning wordt verleend.
Uit het voorgaande volgt dat toepassing van artikel 64 van de
Vw 2000 valt onder de in artikel 6, vierde lid, gestelde uitzondering op de in artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn gestelde verplichting een terugkeerbesluit uit te vaardigen.
2.4.6. Het voorgaande betekent dat in overeenstemming met artikel 6, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn door toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 de terugkeerverplichting in het besluit van 10 februari 2010, waarbij de aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen is afgewezen, is opgeschort voor de duur van de toepassing van deze bepaling. De toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 heeft de minister bij besluit van 24 augustus 2010 beëindigd, waardoor de terugkeerverplichting is herleefd.
De rechtbank heeft derhalve, samengevat, terecht overwogen dat de minister bij de beëindiging van de toepassing van artikel 64 van de
Vw 2000 terecht geen terugkeerbesluit heeft genomen.
2.4.7. Grief 1 faalt in zoverre.
2.5. Hetgeen de vreemdeling voor het overige in grief 1 en in de grieven 2 en 3 aanvoert, kan evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
2.6. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel
voorzitter w.g. Van de Kolk
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2012
347-750.
Verzonden: 5 september 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser