Home

Raad van State, 07-11-2012, BY2478, 201200407/1/A2

Raad van State, 07-11-2012, BY2478, 201200407/1/A2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
7 november 2012
Datum publicatie
7 november 2012
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2012:BY2478
Zaaknummer
201200407/1/A2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 7 maart 2011 heeft de raad een aanvraag van [appellante] om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.

Uitspraak

201200407/1/A2.

Datum uitspraak: 7 november 2012

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 november 2011 in zaak nr. 11/3835 in het geding tussen:

[appellante]

en

de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (lees: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad).

Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2011 heeft de raad een aanvraag van [appellante] om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.

Bij besluit van 27 juni 2011 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 29 november 2011 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

Nadat partijen daartoe toestemming hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat behandeling van de zaak ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.    Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb), kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.

Ingevolge artikel 32 geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de afhandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.

2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in onder meer de uitspraak van de 15 oktober 1999 in zaken met nrs. H01.99.0159 t/m H01.99.0163; AB 2000, 2) volgt uit de artikelen 28, eerste lid, aanhef en onder b en 32 van de Wrb, in onderlinge samenhang gelezen, dat, indien sprake is van verschillende rechtsbelangen ter zake waarvan rechtsbijstand wordt gevraagd, in beginsel meer toevoegingen moeten worden verstrekt. Als sprake is van één rechtsbelang kan met één toevoeging worden volstaan, tenzij sprake is van verschillende procedures dan wel van één procedure waarin sprake is van meer dan één instantie als bedoeld in artikel 32 van de Wrb.

3.    Bij besluit van 22 november 2010 heeft de raad een toevoeging voor rechtsbijstand aan [appellante] verleend (hierna: de eerder verleende toevoeging) voor het maken van bezwaar tegen de opschorting van haar recht op bijstand (hierna: de bijstandsuitkering) bij besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: het college) van 18 oktober 2010.

In de aanvraag die ten grondslag ligt aan het besluit van 7 maart 2011 (hierna: de aanvraag) heeft [appellante] vermeld dat zij bezwaar wil maken tegen het besluit van het college van 29 november 2010, dat strekt tot opschorting van de bijstandsuitkering met ingang van 1 december 2010.

4.    De raad heeft aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd dat de werkzaamheden waarvoor rechtsbijstand is aangevraagd, onder het bereik vallen van de eerder verleende toevoeging. De raad heeft daarbij verwezen naar de artikelen 28, eerste lid, onder b, en 32 van de Wrb.

5.    [appellante] betoogt dat de rechtbank had moeten onderkennen dat sprake is van verschillende rechtsbelangen en, zo hier al sprake is van eenzelfde rechtsbelang, verschillende procedures.

5.1.    Volgens het beleid van de raad, zoals neergelegd in aantekening 2 bij artikel 32 van de Wrb van het Handboek Toevoegen, uitgave april 2007, is het begrip rechtsbelang in artikel 1 van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria gedefinieerd als het belang waarvoor de rechtzoekende rechtsbijstand aanvraagt. Aldus gedefinieerd zal in de beoordeling moeten worden betrokken wat het door de rechtzoekende met de rechtsbijstand beoogde eindresultaat is, met welk oogmerk rechtsbijstand is verzocht. De wijze waarop het belang behartigd wordt en de wegen die daartoe bewandeld worden, zijn voor de beoordeling minder bepalend. Bij de beoordeling van vervolgaanvragen gaat het veeleer om de vraag of de werkzaamheden waarvoor toevoeging wordt aangevraagd, dienen ter behartiging van hetzelfde rechtsbelang waarvoor reeds eerder is toegevoegd, aldus aantekening 2.

5.2.    Met de bezwaarprocedure waarvoor de toevoeging is aangevraagd is hetzelfde eindresultaat beoogd als de bezwaarprocedure waarvoor de eerdere toevoeging is verleend, te weten dat de opschorting van de bijstandsuitkering van [appellante] ongedaan wordt gemaakt. De rechtbank heeft dan ook met juistheid geconcludeerd dat hier sprake is van hetzelfde rechtsbelang.

Dat de bezwaarprocedures op verschillende tijdstippen plaatsvonden en tot verschillende uitkomsten leidden, zoals [appellante] betoogt, maakt niet, zoals de raad terecht aanvoert, dat sprake is van verschillende rechtsbelangen. Dit laat immers onverlet dat het beoogde eindresultaat hetzelfde was.

5.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 mei 2007 in zaak nr. 200607001/1), is geen sprake van verschillende procedures als beide procedures wat betreft het onderwerp van geschil en het eraan ten grondslag liggende feitencomplex (vrijwel) identiek zijn.

5.4.    Uit de besluiten van het college van 18 oktober 2010 en 19 november 2010, waarop de eerder verleende toevoeging ziet, volgt dat de bijstandsuitkering is opgeschort per 1 augustus 2009 vanwege onvolledige informatieverstrekking over de vermogenssituatie van [appellante] en dat deze opschorting is ingetrokken nadat zij desgevraagd bankafschriften heeft overgelegd. In het besluit van 19 november 2010 is vermeld dat de overgelegde bankafschriften vragen hebben opgeroepen bij het college en is [appellante] verzocht hierover schriftelijk uitleg te geven.

Uit voormeld besluit van het college van 29 november 2010 volgt dat de desgevraagd gegeven schriftelijke uitleg vragen heeft opgeroepen over een depositorekening, waarover tot dan toe bij het college niets bekend was. Bij dit besluit heeft het college de bijstandsuitkering nogmaals opgeschort, dit keer met ingang van 1 december 2010, en is [appellante] voor de laatste maal in de gelegenheid gesteld het college volledig te informeren over haar financiële situatie.

Gelet hierop, heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat beide bezwaarprocedures betrekking hebben op hetzelfde onderwerp en dezelfde feiten, te weten de opschorting van de bijstandsuitkering door het college vanwege onvolledige informatieverstrekking door [appellante] over haar financiële situatie. Mede in aanmerking genomen dat de feiten nauw verweven zijn met elkaar - de tweede opschorting is immers een gevolg van de door [appellante] aan het college verstrekte bankafschriften naar aanleiding van de eerste - heeft de rechtbank met juistheid geconcludeerd dat geen sprake is van verschillende procedures.

5.5.    Dat de bezwaarprocedures niet gelijktijdig hebben plaatsgevonden, zoals [appellante] aanvoert, doet niet aan dit oordeel af. Dit laat voormelde nauwe verwevenheid van de feiten onverlet.

[appellante] wordt voorts niet gevolgd in haar stelling dat de aard en de grondslag van de aangevoerde gronden in bezwaar zodanig van elkaar verschillen dat sprake is van verschillende bezwaarprocedures. In beide bezwaarprocedures bestrijdt [appellante] de rechtmatigheid van de desbetreffende besluiten tot opschorting op grond van artikel 54, eerste lid, van de Wet werk en bijstand en voert zij aan, samengevat weergegeven, dat zij voldoende gegevens heeft verstrekt en haar niets kan worden tegengeworpen.

In het betoog van [appellante] wordt derhalve geen aanleiding gezien voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.

6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.

w.g. Koeman    w.g. Van Meurs-Heuvel

lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2012

47-615.