Raad van State, 07-11-2012, BY2489, 201202476/1/A1
Raad van State, 07-11-2012, BY2489, 201202476/1/A1
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 7 november 2012
- Datum publicatie
- 7 november 2012
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2012:BY2489
- Zaaknummer
- 201202476/1/A1
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 8 november 2011 heeft het college aan KPN Mobile onder ontheffing van het bestemmingsplan lichte bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een telecommunicatiemast op het perceel De Brei (bij) 14 te Ingen.
Uitspraak
201202476/1/A1.
Datum uitspraak: 7 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Ingen, gemeente Buren,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 3 februari 2012 in de zaken nrs. 11/5162 en 11/5206 in het geding tussen onder meer:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Buren.
Procesverloop
Bij besluit van 8 november 2011 heeft het college aan KPN Mobile onder ontheffing van het bestemmingsplan lichte bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een telecommunicatiemast op het perceel De Brei (bij) 14 te Ingen.
Bij uitspraak van 3 februari 2012, voor zover thans van belang, heeft de voorzieningenrechter het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door haar [bestuurder], bijgestaan door mr. G. Golstein, en het college, vertegenwoordigd door P.H. Spee, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in het plaatsen van een telecommunicatiemast met een hoogte van 39,90 m ten behoeve van UMTS-antennes in een "oksel" van twee wegen: de provinciale weg N320 en de doorgaande weg "De Brei". Het is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Lienden1996". Om er niettemin bouwvergunning voor te kunnen verlenen, heeft het college daarvan krachtens artikel 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), gelezen in verbinding met artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder g, van het Besluit ruimtelijke ordening, zoals die golden ten tijde van belang, ontheffing verleend.
2. [appellante] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat dat in strijd is met het "Beleidskader Antennemasten". Verder voert zij aan dat de voorzieningenrechter haar belang ten onrechte ondergeschikt heeft geacht aan dat van KPN Mobile, aangezien de aantasting van het uitzicht en woongenot van de woning onevenredig en evident is. Voorts heeft de voorzieningenrechter volgens haar ten onrechte door haar niet aannemelijk gemaakt geacht dat zij een alternatieve locatie achter haar fruithal heeft aangeboden.
2.1. Het college heeft ten behoeve van de uitvoering van de vorenbedoelde bevoegdheid beleidsregels vastgesteld, die zijn gepubliceerd in het "Beleidskader Antennemasten" (hierna: het Beleidskader).
2.2. De voorzieningenrechter heeft in hetgeen in beroep is aangevoerd met juistheid geen grond gevonden voor het oordeel dat het college ten behoeve van het bouwplan volgens het Beleidskader geen ontheffing mocht verlenen. Daarbij heeft zij terecht overwogen dat uit de situatietekening van het kadaster, gevoegd bij het besluit van 8 november 2011, blijkt dat de antennemast niet binnen de in het Beleidskader voorgeschreven minimale afstand van 50 m van de woning aan de [locatie] te Ingen is voorzien. Evenzeer terecht heeft de voorzieningenrechter overwogen dat evenmin strijd bestaat met de in het Beleidskader opgenomen algemene criteria van het toepassen van het site-sharingbeginsel en het zoeken naar aansluiting bij grootschalige infrastructuur, aangezien de vergunninghouder gemotiveerd uiteen heeft gezet dat gebruik van een zendmast van een andere provider en aansluiting bij andere grootschalige infrastructuur in dit geval niet mogelijk zijn en het aangevoerde geen aanknopingspunten biedt voor twijfel daaraan.
De voorzieningenrechter heeft ook terecht overwogen dat het college gebruik heeft mogen maken van de in het beleid voorziene mogelijkheid om op de regel dat waardevol gebied van plaatsing van antennemasten is uitgesloten een uitzondering te maken, gezien de daarvoor gegeven motivering dat in dit geval plaatsing te verantwoorden is door de maatschappelijke behoefte aan een antennemast in dit gebied, het ontbreken van reële alternatieven en de omstandigheid dat de waarden niet in grote mate onevenredig worden aangetast. Daarbij heeft het in aanmerking mogen nemen dat het UMTS-netwerk, naar KPN Mobile onweersproken heeft gesteld, de functie van het bestaande GSM netwerk, dat niet toereikend is om het toenemende mobiele verkeer adequaat te verwerken, zal overnemen. Dat het college van het in de eerste instantie negatieve interne advies is afgeweken, geeft geen aanleiding om anders te oordelen, nu destijds onbekend was dat reële alternatieven ontbreken.
Voorts heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat het realiseren van de mast geen zodanig grote inbreuk op de belangen van [appellante] maakt, dat geoordeeld moet worden dat het college om die reden in redelijkheid geen ontheffing heeft kunnen verlenen. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat [appellante] geen natuurlijk persoon is en het daarom louter om haar financiële belangen gaat.
Dat [appellante], als gesteld, een alternatieve locatie heeft voorgesteld, heeft de rechtbank terecht evenmin grond gegeven voor het oordeel dat het college in redelijkheid geen ontheffing voor het bouwplan heeft kunnen verlenen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 februari 2012 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=rvhv8mmGD1I%3D">201107159</a>), kan het bestaan van alternatieven slechts tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door gebruikmaking van deze alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Niet aannemelijk gemaakt is dat dat zich hier voordoet.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2012
357-757.