Raad van State, 14-11-2012, BY3038, 201204281/1/A1
Raad van State, 14-11-2012, BY3038, 201204281/1/A1
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 14 november 2012
- Datum publicatie
- 14 november 2012
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2012:BY3038
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBARN:2012:BV9118, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 201204281/1/A1
Inhoudsindicatie
Verlenen vrijstelling (19.1 WRO) en bouwvergunning voor het plaatsen van vier windturbines met bijbehorende bouwwerken.
Het bouwplan is gedeeltelijk voorzien buiten de in het streekplan aangewezen zoekzone voor windturbines waardoor volgens het streekplan alleen medewerking kan worden verleend aan plaatsing van de turbines als deze zijn gelegen buiten een milieucontour van 400 m rond hindergevoelige bestemmingen. De woningen aan de Schaapsteeg 14 en 16 zijn gelegen binnen deze milieucontour. Deze woningen zijn eigendom van dezelfde eigenaren als de grond waarop de meest oostelijke windturbine is voorzien. Nuon Wind Development B.V. en de bewoners, tevens eigenaren, van de woningen zijn schriftelijk overeengekomen dat zij tezamen zorg zullen dragen voor het in werking hebben en houden van de windturbines. De grondeigenaren dienen visueel toezicht te houden op de goede werking van de windturbines en ervoor zorg te dragen dat onbevoegden niet in de directe omgeving van de turbines komen. Hoewel vergelijking met het geval waarop de uitspraak van de Afdeling van 16-09-2009, nr. 200900794/1/M1, LJN BJ7747,ziet feitelijk niet geheel opgaat, heeft de rb. onder deze omstandigheden terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel, dat het college in redelijkheid geen vrijstelling heeft kunnen verlenen vanwege de omstandigheid dat niet kan worden voldaan aan voormelde afstandseis. De eigenaren van de woningen aan de Schaapsteeg 14 en 16 hebben gelet op de door hen te verrichten taken een zodanige betrokkenheid bij de inrichting, dat deze woningen om die reden tot de sfeer van de inrichting kunnen worden gerekend en geen bescherming tegen geluidhinder behoeven.
Vast staat dat het perceel is gelegen in het ingevolge de Nota Ruimte aangewezen nationale landschap "Rivierengebied". Volgens de Nota Ruimte geldt in algemene zin dat binnen nationale landschappen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of worden versterkt, het zogenoemde ja-mits-beleid. De kernkwaliteiten van dit nationaal landschap zijn schaalcontrast van zeer open naar besloten, samenhangend stelsel van rivier-uiterwaard-oeverwal-kom en samenhangend stelsel van hoge stuwwal-flank-kwelzone-oeverwal-rivier. Voorts staat vast dat in de door het college van gs op 3 juli 2007 vastgestelde "Streekplanuitwerking Nationale Landschappen", het perceel niet is aangewezen als "Waardevol open gebied". Volgens deze uitwerking vallen de nationale landschappen voor een groot deel samen met de waardevolle landschappen, waarin het ja-mits-beleid geldt. In de gebieden die niet tot de waardevolle landschappen maar wel tot de nationale landschappen behoren geldt voormeld beleid strikt genomen niet.
De rb. heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het bouwplan, nu dit voorzien is in een als nationaal landschap aangewezen gebied niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. De Nota Ruimte richt zich met name op de wijze van sturing in het ruimtelijk beleid en is vastgesteld onder het motto "decentraal wat kan, centraal wat moet", waarmee tot uitdrukking wordt gebracht dat de verantwoordelijkheid om het daarin weergegeven beleid uit te voeren in beginsel aan provincies en gemeenten is toegedacht. De Nota Ruimte neemt voorts tot uitgangspunt dat er ruimte voor ontwikkeling moet zijn, mits die past binnen de basiskwaliteiten van het betrokken gebied. Nu geen concrete beleidsbeslissingen zijn opgenomen in de Nota Ruimte en gebleken is dat het college bij de besluitvorming rekening heeft gehouden met het door het college van gs vastgestelde uitwerkingsbeleid ten behoeve van de Nota Ruimte bestaat geen grond voor het oordeel, dat in zoverre aan het besluit een onjuiste ruimtelijke onderbouwing ten grondslag ligt. Dat door realisering van het bouwplan een aantasting van nabijgelegen gebieden plaatsvindt is door de stichting niet aannemelijk gemaakt.
Uitspraak
201204281/1/A1.
Datum uitspraak: 14 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de stichting Stichting de Klap van de Molen, gevestigd te Buren, en anderen, (hierna: de stichting)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 15 maart 2012 in zaken nrs. 11/68, 11/69, 11/70 en 11/71 in het geding tussen onder meer:
[appellant sub 1],
de stichting
en
het college van burgemeester en wethouders van Buren.
Procesverloop
Bij besluit van 16 juni 2009 heeft het college vrijstelling en bouwvergunning verleend aan Weom B.V. (thans en hierna te noemen: Nuon Wind Development B.V.) voor het plaatsen van vier windturbines met bijbehorende bouwwerken op percelen gelegen aan de Zilverlandseweg en de Schaapsteeg te Lienden, gemeente Buren.
Bij besluit van 2 november 2010 heeft het college, voor zover hier van belang, het door de stichting en [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 16 juni 2009 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 15 maart 2012 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de door [appellant sub 1] en de stichting daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit van 2 november 2010 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven behoudens voor zover op het bouwvlak van de meest oostelijke windturbine binnen een straal van 400 m van milieugevoelige bestemmingen de oprichting van een windturbine mogelijk wordt gemaakt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en de stichting hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben Nuon Wind Development B.V. en het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college van gedeputeerde staten) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2012, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. D. de Jong, advocaat te Zeist, de stichting, vertegenwoordigd door [bestuurslid] van de stichting, bijgestaan door mr. J. Veltman, advocaat te Amersfoort, en het college, vertegenwoordigd door mr. K. de Mulder, P.H. Spee en mr. M. Douma, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn Nuon Wind Development B.V., vertegenwoordigd door mr. J.J. Peelen, advocaat te Amsterdam, ing. H.J. Kouwenhoven en mr. R.G.M. van Ekdom en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door M. Goedhart en mr. B.M. Menting, ter zitting gehoord.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in het realiseren van vier windturbines met een maximale capaciteit van 12 MW, een ashoogte tussen 78 en 90 m, een rotordiameter tussen 70 m en 90 m en een maximale tiphoogte van 135 m binnen een bij de aanvraag aangegeven bouwvlak. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan "Buitengebied Lienden 1996", nu de gronden waarop het bouwplan is voorzien zijn bestemd als "Agrarisch open komgebied LW (van landschappelijke waarde)" en als "Agrarisch gebied". Om medewerking aan het bouwplan te kunnen verlenen heeft het college vrijstelling verleend krachtens artikel 19, eerste lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO). In deze zaak is de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw) van toepassing.
2. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college gebruik heeft kunnen maken van de door het college van gedeputeerde staten afgegeven verklaring van geen bezwaar nu het de afwijking van het Streekplan Gelderland 2005 (hierna: het streekplan) voldoende heeft gemotiveerd. Hiertoe voert hij aan dat de autosnelweg A15 (hierna: de A15) en de Betuwespoorlijn (hierna: de Betuwelijn) vrijwel geen rol spelen in het beeld en de beleving van het landschap en de windturbines niet op een lijn staan met de in de gemeente Neder-Betuwe gelegen windturbines.
2.1. Volgens het door provinciale staten van Gelderland bij besluit van 29 juni 2005 vastgestelde streekplan, zoals dat luidde ten tijde van belang, streeft de provincie naar ruimtelijke facilitering van middelgrote windturbineparken van vier à acht windturbines per locatie. Op deze wijze moet in de provincie een totaal geplaatst vermogen van minimaal 100 MW worden gerealiseerd. Initiatieven voor windturbineopstellingen van minder dan vier windturbines zullen niet door het ruimtelijk beleid worden ondersteund, tenzij kan worden aangetoond dat de energieopbrengst bij plaatsing van drie windturbines groter is dan bij optimale benutting van de locatie met vier windturbines van elk 2 MW geïnstalleerd vermogen. Ter voorkoming van visuele interferentie kunnen slechts locaties worden ontwikkeld voor windturbineparken, zijnde ruimtelijk samenhangende opstellingen, die op ten minste 4 km afstand zijn gelegen van windenergielocaties waarvoor finale planologische regeling heeft plaatsgevonden. Aan deze generieke uitgangspunten kunnen regiospecifieke uitgangspunten, zoals die in of in het kader van de regionale structuurvisie door de regio zijn geaccordeerd, worden toegevoegd. In het streekplan zijn de kansrijke "groene" gebieden van de beleidskansenkaart van de derde partiële herziening van het streekplan 1996 op basis van nieuwe inzichten in de energie-effectiviteit en landschappelijke inpassing vervangen door nader geselecteerde zoekzones. Voorts kunnen als zoekzone worden beschouwd nieuw te ontwikkelen of in ontwikkeling zijnde regionale bedrijventerreinen. Het ruimtelijk beleid ondersteunt initiatieven die ten dele buiten een zoekzonecontour zijn gelegen alleen indien de betreffende windturbine(s) buiten een milieucontour van 400 m rond hindergevoelige bestemmingen blijven.
2.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het bouwplan in strijd is met het streekplan nu de windturbines worden opgericht op ongeveer 1 km van het planologisch mogelijk gemaakte en reeds gerealiseerde windmolenpark te Echteld terwijl volgens de desbetreffende beleidsuitspraak in het streekplan de minimale afstand tussen twee windturbineparken 4 km dient te zijn. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, was het college van gedeputeerde staten bevoegd om, binnen de in het streekplan aangegeven grenzen, af te wijken van deze richtinggevende beleidsuitspraak. Het voornemen tot afwijking is, zoals het streekplan vereist, voorgelegd aan de Provinciale Commissie Fysieke Leefomgeving die vervolgens een positief advies heeft uitgebracht. Nu de beleidsuitspraak dat tussen twee windturbineparken een afstand van 4 km moet bestaan, is opgenomen ter bescherming van de visuele interferentie, heeft het college van gedeputeerde staten zich op het standpunt gesteld dat het kan afwijken van het streekplan doordat door het realiseren van de windturbines in de buurt van de A15 en de andere opstelling van windturbines te Echteld, geen onaanvaardbare visuele interferentie zal ontstaan. De parken zijn volgens het college van gedeputeerde staten ontworpen in relatie en nagenoeg in lijn met de richting van de sterke lijnvormige infrastructurele elementen in het gebied (de A15 en de Betuwelijn) en de windmolens te Echteld liggen nagenoeg in dezelfde richting, waardoor een begrijpelijk ruimtelijk geheel ontstaat. Gelet op deze uiteenzetting, waarbij de in het streekplan gestelde eisen aan afwijking in acht zijn genomen, heeft de rechtbank de afwijking van voormelde beleidsuitspraak voldoende gemotiveerd geacht.
Het betoog faalt.
3. [appellant sub 1] en de stichting betogen voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de woningen aan de Schaapsteeg 14 en 16 tot de inrichting van het windturbinepark kunnen worden gerekend. De rechtbank heeft volgens hen niet onderkend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen, nu die woningen zijn gelegen op een afstand van minder dan 400 m van de dichtstbij gelegen turbine, waardoor het bouwplan in strijd is met het streekplan. Voorts betogen zij dat een vergelijking met het geval waarop de uitspraak van de Afdeling van 16 september 2009 in zaak nr. 200900794/1/M1 ziet niet opgaat, nu van vergelijkbare betrokkenheid van deze woningen bij de inrichting niet is gebleken en in het thans aan de orde zijnde geval sprake is van een achteraf geconstrueerde betrokkenheid.
3.1. Het bouwplan is gedeeltelijk voorzien buiten de in het streekplan aangewezen zoekzone voor windturbines waardoor volgens het streekplan alleen medewerking kan worden verleend aan plaatsing van de turbines als deze zijn gelegen buiten een milieucontour van 400 m rond hindergevoelige bestemmingen. De woningen aan de Schaapsteeg 14 en 16 zijn gelegen binnen deze milieucontour. Deze woningen zijn eigendom van dezelfde eigenaren als de grond waarop de meest oostelijke windturbine is voorzien. Nuon Wind Development B.V. en de bewoners, tevens eigenaren, van de woningen zijn schriftelijk overeengekomen dat zij tezamen zorg zullen dragen voor het in werking hebben en houden van de windturbines. De grondeigenaren dienen visueel toezicht te houden op de goede werking van de windturbines en ervoor zorg te dragen dat onbevoegden niet in de directe omgeving van de turbines komen. Hoewel vergelijking met het geval waarop de uitspraak van de Afdeling van 16 september 2009 in zaak nr. 200900794/1/M1 ziet feitelijk niet geheel opgaat, heeft de rechtbank onder deze omstandigheden terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel, dat het college in redelijkheid geen vrijstelling heeft kunnen verlenen vanwege de omstandigheid dat niet kan worden voldaan aan voormelde afstandseis. De eigenaren van de woningen aan de Schaapsteeg 14 en 16 hebben gelet op de door hen te verrichten taken een zodanige betrokkenheid bij de inrichting, dat deze woningen om die reden tot de sfeer van de inrichting kunnen worden gerekend en geen bescherming tegen geluidhinder behoeven.
De betogen falen.
4. [appellant sub 1] en de stichting betogen voorts dat de rechtbank niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom zij, mede gelet op de Chw, de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten en dat onduidelijk is welke rechtsgevolgen de rechtbank in stand heeft willen laten. Zij voeren hiertoe aan dat het streekplan uitgaat van een contour van 400 m vanaf de windturbine terwijl de rechtbank het begrip 'straal' gebruikt. Hierdoor bestaat onduidelijkheid over het antwoord op de vraag vanaf welk punt van de turbine de afstand dient te worden gemeten en staat niet vast dat plaatsing van de windturbine kan voldoen aan de in het streekplan voorgeschreven afstand. Wanneer plaatsing van de vierde windturbine niet kan voldoen aan de voorgeschreven afstand van 400 m diende het college de belangen, gelet op paragraaf 2.15.1 van het streekplan, opnieuw af te wegen en kon de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit niet in stand laten, aldus [appellant sub 1] en de stichting.
4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen, dat een deel van het meest oostelijke bouwvlak, waarop een van de windturbines is voorzien, is gelegen op een afstand korter dan 400 m van de woningen aan de Schaapsteeg 7, 9, 11 en 12. Na te hebben vastgesteld dat de verklaring van geen bezwaar in zoverre ten onrechte is afgegeven, de vrijstelling en de vergunning in zoverre ten onrechte zijn verleend en dat het besluit van 2 november 2010 moet worden vernietigd, heeft de rechtbank vervolgens geoordeeld dat aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand te laten behoudens voor zover op het bouwvlak van de meest oostelijke windturbine binnen een straal van 400 m van milieugevoelige bestemmingen de oprichting van een windturbine mogelijk is gemaakt. De Afdeling begrijpt het oordeel van de rechtbank aldus, dat de meest oostelijke windturbine kan worden gerealiseerd mits de afstand tussen het hart van de as op ashoogte en - naar ook niet in geschil is - de dichtstbijzijnde gevels van voormelde als milieugevoelige bestemming aan te merken woningen minstens 400 m bedraagt. Voor het oordeel dat die afstand dient te worden bepaald aan de hand van de top van de wiek op ashoogte, zoals [appellant sub 1] stelt, ziet de Afdeling geen aanleiding, nu daarvoor in de tekst van het streekplan en het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer, waarbij in het streekplan aansluiting is gezocht, geen aanwijzingen te vinden zijn. Gelet op de ter zitting door Nuon Wind Development B.V. getoonde tekening kan het bouwwerk, als uitgegaan wordt van de voormelde meetpunten, op minstens 400 m van de hindergevoelige bestemmingen aan de Schaapsteeg 7, 9, 11 en 12 worden gerealiseerd binnen het bouwvlak. Onder die omstandigheden heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college de belangen opnieuw diende af te wegen en zulks in de weg stond aan het in stand laten van de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit.
Het betoog faalt.
5. De stichting betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het perceel in het streekplan niet is aangewezen als "waardevolle landschappen" en het daarop betrekking hebbende ruimtelijk beleid zoals opgenomen in het streekplan in zoverre niet geldt, ten onrechte voorbij gaat aan de aanwijzing van het gebied als Nationaal Landschap in de Nota Ruimte uit 2006. Voorts is de rechtbank volgens de stichting ten onrechte voorbij gegaan aan haar stelling dat de windturbines ook de kwaliteit van het nabij gelegen als waardevol landschap aangewezen gebied te Lienden en Ommerenveld aantast.
5.1. Vast staat dat het perceel is gelegen in het ingevolge de Nota Ruimte aangewezen nationale landschap "Rivierengebied". Volgens de Nota Ruimte geldt in algemene zin dat binnen nationale landschappen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of worden versterkt, het zogenoemde ja-mits-beleid. De kernkwaliteiten van dit nationaal landschap zijn schaalcontrast van zeer open naar besloten, samenhangend stelsel van rivier-uiterwaard-oeverwal-kom en samenhangend stelsel van hoge stuwwal-flank-kwelzone-oeverwal-rivier. Voorts staat vast dat in de door het college van gedeputeerde staten op 3 juli 2007 vastgestelde "Streekplanuitwerking Nationale Landschappen", het perceel niet is aangewezen als "Waardevol open gebied". Volgens deze uitwerking vallen de nationale landschappen voor een groot deel samen met de waardevolle landschappen, waarin het ja-mits-beleid geldt. In de gebieden die niet tot de waardevolle landschappen maar wel tot de nationale landschappen behoren geldt voormeld beleid strikt genomen niet.
5.2. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het bouwplan, nu dit voorzien is in een als nationaal landschap aangewezen gebied niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. De Nota Ruimte richt zich met name op de wijze van sturing in het ruimtelijk beleid en is vastgesteld onder het motto "decentraal wat kan, centraal wat moet", waarmee tot uitdrukking wordt gebracht dat de verantwoordelijkheid om het daarin weergegeven beleid uit te voeren in beginsel aan provincies en gemeenten is toegedacht. De Nota Ruimte neemt voorts tot uitgangspunt dat er ruimte voor ontwikkeling moet zijn, mits die past binnen de basiskwaliteiten van het betrokken gebied. Nu geen concrete beleidsbeslissingen zijn opgenomen in de Nota Ruimte en gebleken is dat het college bij de besluitvorming rekening heeft gehouden met het door het college van gedeputeerde staten vastgestelde uitwerkingsbeleid ten behoeve van de Nota Ruimte bestaat geen grond voor het oordeel, dat in zoverre aan het besluit een onjuiste ruimtelijke onderbouwing ten grondslag ligt. Dat door realisering van het bouwplan een aantasting van nabijgelegen gebieden plaatsvindt is door de stichting niet aannemelijk gemaakt.
Het betoog faalt.
6. De stichting betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen, dat het college zich terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen milieueffectrapportage behoefde te worden uitgevoerd. Zij voert hiertoe aan dat in de omgeving van de windturbines een groot aantal woningen aanwezig is en een milieueffectenrapportage inzicht kan bieden in de gevolgen voor het woon- en leefklimaat, waaronder de geluidhinder. Voorts is hierbij volgens de stichting van belang dat geen rekening is gehouden met de omstandigheid, dat het gebied is aangewezen als nationaal landschap en dat geen nulmeting is uitgevoerd.
6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in een uitspraak van 4 augustus 2010 in zaak nr. 200904695/1/M1 dient in voorkomend geval op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 15 oktober 2009 in zaak nr. C-255/08 (www.curia.europa.eu) ook acht te worden geslagen op andere factoren als bedoeld in bijlage III van richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 en richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Enkele factoren die in bijlage III worden genoemd zijn het opnamevermogen van het natuurlijk milieu, met in het bijzonder aandacht voor onder meer gebieden die in de wetgeving van de lidstaten zijn aangeduid of door die wetgeving worden beschermd en speciale beschermingszones, door de lidstaten aangewezen krachtens Richtlijn 79/409/EEG en Richtlijn 92/43/EEG, en de orde van grootte van het effect van het project.
6.2. Vast staat dat voor het bouwplan dat voorziet in het oprichten van vier windturbines met een gezamenlijk vermogen van 12 Mw ingevolge het Besluit milieueffectrapportage geen m.e.r-beoordelingsplicht bestaat. Op grond van het voormeld arrest van het Hof van Justitie dient evenwel acht te worden geslagen op andere factoren als bedoeld in bijlage III van richtlijn 85/337/EEG, die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Ten behoeve van de vraag of voor het bouwplan, gelet op de voormelde uitspraak, toch een m.e.r.-beoordelingsplicht bestaat heeft DHV B.V. in opdracht van Nuon Wind Development B.V. en de provincie Gelderland een onderzoek uitgevoerd waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van oktober 2010 "Windpark Buren, beoordeling m.e.r.-plicht". In dit rapport wordt na toetsing van een aantal aspecten, zoals geluid, schaduw, natuur, landschap en waterhuishouding, geconcludeerd dat het opstellen van een milieueffectrapportage niet noodzakelijk is. Voor de twee aspecten waarvoor door realisering van het bouwplan significante effecten optreden, worden passende maatregelen getroffen om deze te compenseren. De rechtbank heeft, nu het college gelet op het rapport van DHV B.V. voldoende acht heeft geslagen op andere factoren en de stichting niet aannemelijk heeft gemaakt dat de conclusies van het door DHV B.V. uitgevoerde onderzoek ondeugdelijk zijn, terecht overwogen dat in dit geval geen m.e.r.-beoordelingsplicht bestaat. Het betoog dat DHV B.V. geen aandacht heeft geschonken aan de inbreuk op landschappelijke waarden mist feitelijke grondslag, nu DHV B.V. daarop in paragraaf 3.4 van het rapport is ingegaan. Daarnaast is in het rapport vermeld dat zich 100 woningen bevinden binnen een straal van twaalf maal de rotordiameter, zodat, anders dan de stichting stelt, eveneens rekening is gehouden met de bevolkingsdichtheid van het gebied. Dat door de Commissie Bezwaarschriften gemeente Buren (hierna: de bezwaarschriftencommissie) op 31 maart 2010 is geadviseerd een nulmeting uit te voeren, maakt niet dat het advies van DHV B.V. onjuist is en derhalve niet aan het besluit ten grondslag kon worden gelegd.
Het betoog faalt.
7. Het betoog van de stichting en [appellant sub 1] dat de rechtbank ten onrechte het bij de rechtbank bestreden besluit niet heeft vernietigd op grond van de omstandigheid dat geen volledige heroverweging van het besluit van 16 juni 2009 heeft plaatsgevonden, faalt. Dat volgens de rechtbank aan het advies van bezwaarschriftencommissie een te beperkt toetsingskader ten grondslag is gelegd, betekent niet, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, dat het college bij de beoordeling van de bezwaren geen integrale heroverweging heeft uitgevoerd.
8. De stichting betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen, dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat in dit geval sprake is van een dusdanige waardevermindering van de in de nabijheid van het perceel gelegen woningen, dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen. Zij voert hiertoe aan dat de waardebepalingen voortvloeiende uit de Wet Onroerende Zaken van belang kunnen zijn bij de beantwoording van de vraag, of het college in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen en dat het advies van juli 2007 van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ) inzake de te verwachten planschade, ondeugdelijk is.
8.1. De SAOZ heeft in opdracht van Nuon Wind Development B.V. een onderzoek uitgevoerd naar de te verwachten planschade ten gevolge van de realisering van het bouwplan. De resultaten daarvan zijn neergelegd in een rapport van juli 2007. De SAOZ komt tot de conclusie dat naar verwachting geen schade zal optreden door realisering van het bouwplan, die voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank heeft gelet op de inhoud van dit advies in hetgeen de stichting heeft aangevoerd terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel, dat het college om die reden niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen. Dat de WOZ-waarde van de woningen in de omgeving van het windturbinepark Echteld is gedaald, wil niet zeggen dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen voor de realisering van de onderhavige windturbines, reeds omdat de gestelde waardedaling van woningen te Echteld, niet betekent dat ook de waarde van de in dit geding van belang zijnde woningen zal dalen. Voorts is, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 januari 2009 in zaak 200801990/1) de WOZ-waarde van een woning in beginsel niet relevant voor het bepalen van de omvang van planologisch nadeel, omdat bij de vaststelling van de WOZ-waarde vooral de feitelijke situatie bepalend is en daarbij geen rekening wordt gehouden met de maximale mogelijkheden van een planologisch regime.
Het betoog faalt.
9. Voor zover de stichting haar in beroep aangevoerde gronden herhaalt en inlast, vormt dit louter herhaling van hetgeen zij in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank is hierop in de overwegingen van de aangevallen uitspraak ingegaan. In hoger beroep heeft de stichting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Er bestaat derhalve ook in zoverre geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
10. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2012
414-700.