Raad van State, 11-09-2013, ECLI:NL:RVS:2013:1102, 201211358/1/R3
Raad van State, 11-09-2013, ECLI:NL:RVS:2013:1102, 201211358/1/R3
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 11 september 2013
- Datum publicatie
- 11 september 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2013:1102
- Zaaknummer
- 201211358/1/R3
- Relevante informatie
- Wet geluidhinder [Tekst geldig vanaf 01-05-2017] [Regeling ingetrokken per 2020-02-19], Wet geluidhinder [Tekst geldig vanaf 01-05-2017] [Regeling ingetrokken per 2020-02-19] art. 40, Wet geluidhinder [Tekst geldig vanaf 01-05-2017] [Regeling ingetrokken per 2020-02-19] art. 52, Wet geluidhinder [Tekst geldig vanaf 01-05-2017] [Regeling ingetrokken per 2020-02-19] art. 110a, Wet geluidhinder [Tekst geldig vanaf 01-05-2017] [Regeling ingetrokken per 2020-02-19] art. 110f, Wet geluidhinder [Tekst geldig vanaf 01-05-2017] [Regeling ingetrokken per 2020-02-19] art. 111b
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 31 juli 2012 heeft het college hogere waarden als bedoeld in artikel 83 van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) vastgesteld ten behoeve van een woning op het perceel [locatie] te Leende.
Uitspraak
201211358/1/R3.
Datum uitspraak: 11 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Leende, gemeente Heeze-Leende,
en
het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 juli 2012 heeft het college hogere waarden als bedoeld in artikel 83 van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) vastgesteld ten behoeve van een woning op het perceel [locatie] te Leende.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2013, waar het college, vertegenwoordigd door T.J.M. Matheeuwsen, werkzaam bij de gemeente, en bijgestaan door ir. W.M. Siebesma is verschenen.
Overwegingen
1. Het college betoogt dat [appellante] niet is aan te merken als belanghebbende bij het besluit en dat haar beroep om die reden niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Het college voert hiertoe aan dat [appellante] door het besluit niet rechtstreeks in haar belangen wordt geraakt. Volgens het college gaat het in dit geval om het vastleggen van de feitelijke geluidsituatie ten aanzien van de woning op het perceel [locatie] en niet om een saneringstraject of een wijziging van de geluidbelasting vanwege de wijziging aan de weg. Er vinden voorts geen wijzigingen in de wegprofielen of de omgeving plaats en de geluidbelasting op het perceel van [appellante] zal door het besluit niet wijzigen.
1.1. Het besluit tot vaststelling van hogere waarden voor de woning op het perceel [locatie] is een noodzakelijke voorwaarde om deze voorgenomen activiteit, eventueel na het nemen van vervolgbesluiten in het kader van de ruimtelijke ordening, te realiseren. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 27 mei 2009, in zaak nr. 200805817/1/M2, zijn bij een dergelijk besluit rechtstreeks de belangen betrokken van iedere persoon die door de realisering van de voorgenomen activiteit rechtstreeks in zijn belangen wordt geraakt.
Nu [appellante] rechtstreeks in haar belangen wordt getroffen door de bestemming op het naastgelegen perceel [locatie], is zij belanghebbende bij het bestreden besluit. Het beroep is ontvankelijk.
2. [appellante] betoogt dat bij het bestreden besluit ten onrechte geen rekening is gehouden met de gecumuleerde geluidbelasting van wegverkeerslawaai en industrielawaai. Bij een nadien gemaakte berekening is verder ten onrechte een aftrek van 2 dB aangehouden, aldus [appellante]. Zij verwijst hierbij naar het tegenrapport "Beoordeling bestemmingsplan [locatie] in relatie tot bedrijfsvoering [appellante]" van het adviesbureau Peutz van 4 december 2012 (hierna: het tegenrapport), dat in haar opdracht is opgesteld. Voorts betoogt [appellante] dat in het bestreden besluit niet is verzekerd dat de binnenwaarde van 33 dB niet wordt overschreden. Volgens haar is dit niet zeker, omdat uit het akoestisch onderzoek "Herbouw woonboerderij aan de [locatie] te Leende (wegverkeerslawaai)" van 28 mei 2010, opgesteld door adviesbureau K&M (hierna: het akoestisch onderzoek van K&M) blijkt dat nog nader onderzoek zal moeten plaatsvinden naar de toe te passen gevelmaterialen.
2.1. Het college stelt zich op het standpunt dat alleen rekening hoefde te worden gehouden met het wegverkeerslawaai, nu de voorziene woning op het perceel [locatie] binnen de zones van twee wegen ligt, namelijk de rijksweg A2 en de Strijperstraat. In het akoestisch onderzoek van K&M is de gecumuleerde geluidbelasting van de rijksweg A2 en de Strijperstraat betrokken. Het college stelt voorts dat kan worden voldaan aan de eisen van het Bouwbesluit met betrekking tot de vereiste binnenwaarde van 33 dB.
2.2. Ingevolge artikel 110a, zesde lid, van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) geeft het college van burgemeester en wethouders slechts toepassing aan het derde en vierde lid voor zover de gecumuleerde geluidbelastingen na de correctie op grond van artikel 110f, derde lid, niet leiden tot een naar zijn oordeel onaanvaardbare geluidbelasting.
Ingevolge artikel 110f, eerste lid, dient degene, die bij of krachtens deze wet verplicht is tot het verrichten van een akoestisch onderzoek, indien een van de volgende onderdelen van deze wet of van het krachtens deze onderdelen bepaalde:
a. Afdeling 1 en afdeling 2 van hoofdstuk V,
b. Afdeling 2, 3 en 4 van hoofdstuk VI,
c. hoofdstuk VII, en
d. hoofdstuk VIII,
van toepassing is op woningen, andere geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen gelegen in twee of meer aanwezige of toekomstige geluidzones als bedoeld in de artikelen 40, 52, 74, en 108, of als vastgesteld krachtens artikel 107, dan wel in één of meer hiervoor genoemde geluidzones (…), ter plaatse van die woningen, andere geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen, overeenkomstig de door de minister gestelde regels, tevens onderzoek te doen naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidbronnen. Aangegeven dient te worden op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij de te treffen maatregelen.
2.3. De woning op het perceel [locatie], waarvoor bij het bestreden besluit een hogere waarde is vastgesteld, is gelegen in de geluidzones van de rijksweg A2 en de Strijperstraat. Dit betekent dat de effecten van de samenloop van deze verschillende geluidbronnen bij die woning op grond van artikel 110f, eerste lid, van de Wgh dienden te worden onderzocht. Blijkens de stukken zijn bij het nemen van het bestreden besluit de cumulatieve effecten van de geluidbelasting vanwege het wegverkeer van de rijksweg A2 en de Strijperstraat betrokken bij het vaststellen van de hogere waarde voor de woning. Nu de woning niet is gelegen in een zone van een industrieterrein als bedoeld in artikel 110f, eerste lid, gelezen in samenhang met de artikelen 40 en 52 van de Wgh, is industrielawaai door het college terecht niet betrokken bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de gecumuleerde geluidbelasting als bedoeld in artikel 110a, zesde lid, van de Wgh. Anders dan [appellante] met verwijzing naar het tegenrapport stelt, bestaat er in dit geval geen verplichting om de gecumuleerde geluidbelasting van wegverkeerslawaai en industrielawaai te onderzoeken. Dat bij een na het bestreden besluit uitgevoerde berekening in het kader van een bestemmingsplanprocedure ten onrechte een aftrek van 2 dB is toegepast, heeft geen betekenis voor deze procedure, nu die berekening de cumulatie van wegverkeerslawaai en het geluid afkomstig van het bedrijf [appellante] betreft.
Wat betreft de binnenwaarde van de voorziene woning wordt overwogen dat uit de systematiek van de Wgh volgt dat eerst na vaststelling van hogere waarden behoeft te worden bepaald of gevelisolerende maatregelen moeten worden getroffen. Het bestreden besluit gaat niet over de verplichting tot het treffen van maatregelen aan de gevel, als thans vastgelegd in artikel 111b, tweede lid, van de Wgh. Inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond is daarom in deze procedure niet aan de orde.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Matulewicz
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2013
45-662.