Raad van State, 18-09-2013, ECLI:NL:RVS:2013:1179, 201203399/1/A2
Raad van State, 18-09-2013, ECLI:NL:RVS:2013:1179, 201203399/1/A2
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 18 september 2013
- Datum publicatie
- 18 september 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2013:1179
- Zaaknummer
- 201203399/1/A2
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 26 januari 2010 heeft het college een verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade afgewezen.
Uitspraak
201203399/1/A2.
Datum uitspraak: 18 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Riethoven, gemeente Bergeijk,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 februari 2012 in zaak nr. 11/103 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk.
Procesverloop
Bij besluit van 26 januari 2010 heeft het college een verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 16 november 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 februari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.I.B.M. Arends, werkzaam bij Arends Advies, en het college, vertegenwoordigd door A.L. Oosterwijk, werkzaam bij de gemeente Bergeijk, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 19 december 2012 in zaak nr. 201203399/1/T1/A2 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling het college opgedragen binnen twaalf weken na verzending daarvan met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het gebrek in het besluit van 16 november 2010 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 22 januari 2013 heeft het college [appellant] een tegemoetkoming in planschade toegekend van € 35.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2008 tot de dag van uitbetaling.
Bij brief van 20 februari 2013 heeft [appellant] een zienswijze ingediend over dat besluit.
Bij brief van 16 april 2013 heeft Bouwers met Visie B.V. (hierna: BMV B.V.) een zienswijze ingediend over dat besluit.
[appellant] en BMV B.V. hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak verder ter zitting van 3 juli 2013 behandeld, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.I.B.M. Arends, werkzaam bij Arends Advies, en het college, vertegenwoordigd door A.L. Oosterwijk, werkzaam bij de gemeente Bergeijk, bijgestaan door mr. J.A.C.J.M. Willemse, werkzaam bij de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ), zijn verschenen.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat het college aan het besluit van 16 november 2010 ten onrechte ten grondslag heeft gelegd dat de planologische verandering op grond van de Structuurvisie en de in de gemeente gehouden informatiebijeenkomsten kon worden voorzien, als gevolg waarvan [appellant] ten onrechte actieve risicoaanvaarding is tegengeworpen. De Afdeling heeft het college in de tussenuitspraak daarom opgedragen het gebrek in het besluit te herstellen door met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen alsnog de hoogte van de door [appellant] geleden indirecte planschade vast te stellen.
2. Aan het besluit van 22 januari 2013 heeft het college een nader advies van de SAOZ van 4 januari 2013 ten grondslag gelegd. In dat advies heeft de SAOZ uiteengezet dat het nieuwe bestemmingsplan privacy- en uitzichtverlies, geluidhinder en een aangetaste ligging van het perceel tot gevolg had. Als gevolg daarvan is de waarde van het perceel volgens de SAOZ gedaald met € 35.000,00 naar een bedrag van ongeveer € 650.000,00.
3. Uit het bij de Wet aanpassing bestuursprocesrecht behorende overgangsrecht volgt dat, nu het nieuwe besluit is bekendgemaakt na 31 december 2012, dit moet worden beoordeeld aan de hand van het recht zoals dit geldt sinds de inwerkingtreding van deze wet.
4. Het besluit van 22 januari 2013 is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) mede onderwerp van dit geding.
5. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen. Nu BMV B.V. een planschadeovereenkomst heeft gesloten met het college, op basis waarvan toegekende tegemoetkomingen in planschade voor haar rekening komen, heeft zij een belang bij het besluit van 22 januari 2013. Gelet hierop heeft het college, anders dan [appellant] betoogt, dat besluit terecht aan BMV B.V. gezonden.
Het betoog faalt.
Zienswijze van BMV B.V.
6. BMV B.V. betoogt dat het college bij het standpunt dat [appellant] geen actieve risicoaanvaarding kan worden tegengeworpen nu hij het perceel voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan op 10 juni 2004 heeft gekocht, ten onrechte ervan is uitgegaan dat vaststaat dat [appellant] het perceel op 20 mei 2003 heeft gekocht. In dit kader voert zij aan dat de door [appellant] overgelegde koopovereenkomst niet is geregistreerd, waardoor niet onomstotelijk vaststaat dat de sluitingsdatum van de overeenkomst juist is. Voorts is volgens BMV B.V. niet aangetoond dat de in de koopovereenkomst overeengekomen aanbetaling van de koopsom heeft plaatsgevonden en had de planologische wijziging in de koopprijs verdisconteerd kunnen worden bij het voldoen van het restant van de koopsom ten tijde van de levering op 5 december 2006.
6.1. De door [appellant] overgelegde koopovereenkomst is ondertekend op 20 mei 2003. Gelet hierop is het college er terecht vanuit gegaan dat vaststaat dat [appellant] het perceel op 20 mei 2003 heeft gekocht.
Daarbij heeft [appellant] ter zitting een stortingsbewijs getoond waaruit blijkt dat de aanbetaling voor het perceel, ter waarde van € 113.445,00, in mei 2003 is gedaan.
Dat de koopovereenkomst niet is geregistreerd, kan evenmin tot het door BMV B.V. beoogde doel leiden, aangezien registratie van een overeenkomst geen vereiste is voor de geldigheid daarvan. Voorts betoogt BMV B.V. tevergeefs dat de planologische wijziging in de koopprijs verdisconteerd had kunnen worden na de aankoopdatum, nu, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 17 november 2004 in zaak nr. 200400692/1), de voorzienbaarheid dient te worden vastgesteld op het moment van de aankoop van de desbetreffende onroerende zaak, en dus niet op het moment van levering.
Het betoog faalt.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep van BMV B.V. tegen het besluit van 22 januari 2013 ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Zienswijze van [appellant]
9. [appellant] betoogt dat het besluit van 22 januari 2013 in strijd met de wettelijke voorschriften is genomen. In dat kader voert hij aan dat het advies van de SAOZ van 4 januari 2013 ten onrechte niet eerst in conceptvorm aan hem is voorgelegd en hij niet in de gelegenheid is gesteld op dat advies te reageren. Ook is hij ten onrechte niet opnieuw gehoord. Voorts is in het besluit van 22 januari 2013 ten onrechte geen rechtsmiddelenclausule opgenomen, aldus [appellant].
9.1. Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Awb stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
Aan deze hoorplicht is voldaan, nu [appellant] voorafgaand aan het besluit op bezwaar van 16 november 2010 is gehoord. In voormeld artikel is geen algemene verplichting opgenomen tot het opnieuw horen bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar ter voldoening aan een tussenuitspraak van de Afdeling, waarin een gebrek in het eerdere besluit op bezwaar is geconstateerd. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 augustus 2007 in zaak nr. 200607462/1; www.raadvanstate.nl. Dit neemt niet weg dat het onder omstandigheden uit een oogpunt van zorgvuldigheid noodzakelijk kan zijn om een belanghebbende vóór het nemen van een nieuw besluit op bezwaar opnieuw te horen. Deze situatie doet zich in dit geval niet voor. Gelet hierop heeft het college van het opnieuw horen van [appellant] mogen afzien.
Voorts is voldaan aan de in de Procedureregeling planschadevergoeding 2005 van de gemeente Bergeijk neergelegde verplichting om het advies van de SAOZ in conceptvorm aan [appellant] voor te leggen, nu [appellant] voorafgaand aan het besluit op bezwaar van 16 november 2010 in de gelegenheid is gesteld om te reageren op het concept-advies van de SAOZ waarin de schade op € 35.000,00 was begroot en op de conceptvorm van het advies dat aan dat besluit ten grondslag is gelegd. Daarbij komt dat [appellant] in zijn zienswijze op het besluit van 22 januari 2013 op het nader advies van de SAOZ heeft kunnen reageren.
Dat in het besluit van 22 januari 2013 geen rechtsmiddelenclausule is opgenomen kan evenmin tot het door [appellant] beoogde doel leiden, nu hij door het ontbreken daarvan niet is benadeeld.
Het betoog faalt.
10. [appellant] betoogt dat het college in het besluit van 22 januari 2013 ten onrechte niet heeft beslist op zijn verzoek om vergoeding van de kosten die hij in het kader van het bezwaar heeft gemaakt. Voorts heeft het college in dat besluit ten onrechte het besluit van 26 januari 2010 niet herroepen, aldus [appellant].
10.1. Het bezwaar heeft geleid tot wijziging van het besluit van 26 januari 2010, nu het verzoek om vergoeding van de planschade in het besluit van 22 januari 2013 gedeeltelijk is toegewezen, terwijl dat verzoek in het besluit van 26 januari 2010 was afgewezen. Nu het besluit van 26 januari 2010 in zoverre is herroepen wegens aan het college te wijten onrechtmatigheid van dat besluit, heeft het college, door in het besluit van 22 januari 2013 niet te beslissen op het door [appellant] in zijn bezwaarschrift gedane verzoek om vergoeding van de kosten van dat bezwaar, in strijd gehandeld met artikel 7:15, derde lid, van de Awb, waarin is bepaald dat het bestuursorgaan op het verzoek beslist bij het besluit op bezwaar.
Het betoog slaagt.
11. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte het advies van de SAOZ aan het besluit van 22 januari 2013 ten grondslag heeft gelegd. In dat kader voert hij aan dat de waardebepaling van het perceel door de SAOZ te summier is, omdat onder meer onduidelijk is welke taxatiemethode de SAOZ heeft gehanteerd.
11.1. Het college heeft voor het nieuw te nemen besluit de SAOZ ingeschakeld, die hem van nader advies heeft gediend. Hoewel het college niet aan dit advies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor de belangenafweging bij hem berust, mag het college in beginsel doorslaggevende betekenis aan dit advies toekennen. Dit zou anders zijn, indien het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn besluitvorming omtrent het verzoek om vergoeding van planschade heeft mogen leggen.
Dat het advies zodanige gebreken vertoont, dat het college dit niet aan de besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt. Hierbij is van belang dat in het door [appellant] overgelegde taxatierapport van Taxatiebureau 5X5 weliswaar tot een andere taxatiewaarde van het perceel op de peildatum is gekomen dan de SAOZ, die bij de waardebepaling rekening heeft gehouden met de maximale planvergelijking, maar dat het taxatierapport van Taxatiebureau 5X5 geen inzicht geeft in die benodigde planologische vergelijking. Evenmin wordt in dat rapport de juistheid van de planschadevergelijking en de daaruit voortvloeiende berekening door de SAOZ van de hoogte van de door [appellant] geleden indirecte planschade betwist. Aan dat taxatierapport kan daarom niet de betekenis worden gehecht, die [appellant] daaraan wenst toe te kennen. Gelet hierop mocht het college zich bij de besluitvorming op het advies van de SAOZ van 4 januari 2013 baseren.
Het betoog faalt.
12. Het betoog van [appellant] dat het college ten onrechte geen vergoeding voor de door hem geleden directe planschade heeft toegekend, faalt, nu de rechtbank onder 26 van haar uitspraak terecht en op goede gronden heeft overwogen dat [appellant] passieve risicoaanvaarding kan worden tegengeworpen.
13. Gelet op hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak, is het hoger beroep van [appellant] gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 16 november 2010 gegrond verklaren en dit besluit alsnog wegens strijd met artikel 49, eerste lid, van de WRO en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb vernietigen. Het beroep van [appellant] tegen het besluit van 22 januari 2013 is gegrond. Dat besluit komt voor zover daarin niet is beslist op zijn verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 7:15, derde lid, van de Awb. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het college zal worden veroordeeld in de door [appellant] gemaakte kosten in bezwaar. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 22 januari 2013.
14. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant] gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 februari 2012 in zaak nr. 11/103;
III. verklaart het bij de rechtbank door [appellant] ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk van 16 november 2010, kenmerk 11000799;
V. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bouwers met Visie B.V. tegen het besluit van 22 januari 2013, kenmerk 121K009706, ongegrond;
VI. verklaart het beroep van [appellant] tegen dat besluit gegrond;
VII. vernietigt dat besluit voor zover daarin niet is beslist op het verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar;
VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 22 januari 2013;
X. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.696,91 (zegge: tweeduizend zeshonderdzesennegentig euro en eenennegentig cent), waarvan € 2.596,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
XI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 382,00 (zegge: driehonderdtweeëntachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2013
85-752.