Home

Raad van State, 16-10-2013, ECLI:NL:RVS:2013:1591, 201205709/1/V2

Raad van State, 16-10-2013, ECLI:NL:RVS:2013:1591, 201205709/1/V2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
16 oktober 2013
Datum publicatie
23 oktober 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2013:1591
Zaaknummer
201205709/1/V2
Relevante informatie
Wet beëdigde tolken en vertalers [Tekst geldig vanaf 28-07-2018], Wet beëdigde tolken en vertalers [Tekst geldig vanaf 28-07-2018] art. 28

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 16 september 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Uitspraak

201205709/1/V2.

Datum uitspraak: 16 oktober 2013

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

tegen de tussenuitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 14 maart 2012 en de uitspraak van dezelfde rechtbank en nevenzittingsplaats van 10 mei 2012, beide in zaak nr. 11/32880, in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Bij tussenuitspraak van 14 maart 2012 heeft de rechtbank naar aanleiding van het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel in de gelegenheid gesteld om een aan het besluit klevend gebrek te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.

Bij brieven van 28 maart 2012 en 23 april 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel het besluit nader gemotiveerd.

Bij uitspraak van 10 mei 2012 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak en de daaraan voorafgaande tussenuitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.

2. Hetgeen de vreemdeling in grief 1 heeft aangevoerd kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraken leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met dat oordeel volstaan.

3. De vreemdeling klaagt in grieven 2, 3 en 4 dat de rechtbank na vernietiging van het besluit ten onrechte de rechtsgevolgen ervan in stand heeft gelaten en daarvoor ten onrechte redengevend heeft geacht dat de staatssecretaris in de brieven van 28 maart en 23 april 2012 afdoende heeft gemotiveerd waarom hij tijdens de met de vreemdeling gehouden gehoren geen beëdigde tolk in de zin van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Wbtv) heeft ingezet. Hiertoe voert de vreemdeling aan dat de door de staatssecretaris aangevoerde redenen, dat één van deze tolken kenbaar heeft gemaakt niet bereid te zijn om voor de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) te werken en tegen de andere tolk eerder een klacht gegrond is verklaard als gevolg waarvan hij van de lijst van inzetbare tolken van de IND is verwijderd, geen grond vormen om af te wijken van de plicht om tijdens de gehoren een beëdigde tolk in te zetten.

3.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wbtv maakt de IND uitsluitend gebruik van beëdigde tolken of vertalers.

Ingevolge het derde lid, kan in afwijking van het eerste lid gebruik worden gemaakt van een tolk die geen beëdigde tolk is of van een vertaler die geen beëdigde vertaler is, indien wegens de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is of indien het register voor de desbetreffende bron- of doeltaal dan wel bron- of doeltalen geen ingeschrevene bevat.

Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, wordt, indien van het eerste lid wordt afgeweken, dit met redenen omkleed schriftelijk vastgelegd.

3.2. Niet in geschil is dat de staatssecretaris tijdens het op 30 juni 2011 met de vreemdeling gehouden nader gehoor en het op 6 juli 2011 gehouden aanvullend nader gehoor gebruik heeft gemaakt van niet beëdigde tolken.

In de brieven van 28 maart en 23 april 2012 heeft de staatssecretaris in dat verband toegelicht dat in de betreffende periode twee tolken in de Koerdische Kermandji-taal waren geregistreerd in het register, maar deze niet zijn ingezet. Eén tolk (hierna: tolk 1) heeft indertijd namelijk kenbaar gemaakt niet voor de IND te willen werken en de andere tolk (hierna: tolk 2) is door de IND van de lijst inzetbare tolken verwijderd naar aanleiding van een gegronde klacht. Als een tolk geen werkzaamheden wil verrichten voor de IND kan hij hiertoe immers niet worden gedwongen. Voorts kan de staatssecretaris, zo betoogt hij, bezwaarlijk worden tegengeworpen dat hij in het kader van de te hanteren integriteits- en kwaliteitsnormen, geen gebruik wenst te maken van een tolk tegen wie een klacht gegrond is verklaard.

3.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 31 januari 2012 in zaak nr. 201111416/1/V2) vereist artikel 28, vierde lid, van de Wbtv, gelezen in verbinding met het derde lid, dat de staatssecretaris de reden voor het gebruikmaken van de diensten van een niet beëdigde tolk schriftelijk vastlegt. Met dit vereiste is onder meer beoogd te waarborgen dat de staatssecretaris zorgvuldig omgaat met de in artikel 28, eerste lid, van de Wbtv neergelegde plicht om van een beëdigde tolk gebruik te maken (hierna: de afnameplicht).

3.4. De Wbtv bevat geen bepaling die een beëdigde tolk verplicht om werkzaamheden te verrichten voor de diensten en instanties bedoeld in artikel 28, eerste lid. Een redelijke uitleg van artikel 28, eerste lid, gelezen in verbinding met het derde lid, brengt dan ook met zich dat de staatssecretaris niet gehouden is van een beëdigde tolk gebruik te maken, indien die betreffende tolk niet bereid is werkzaamheden voor de IND te verrichten. Gelet hierop heeft de staatssecretaris terecht volstaan met de mededeling dat tolk 1 niet bereid is voor de IND te werken. Een nadere motivering is niet vereist.

Dit is evenwel anders wat betreft de enkele mededeling dat een klacht tegen tolk 2 gegrond is verklaard. Zonder een nadere toelichting daarop is, zoals de vreemdeling terecht betoogt, immers niet na te gaan of de staatssecretaris in zoverre zorgvuldig met de afnameplicht is omgegaan. De rechtbank heeft daarom ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris bij brieven van 28 maart en 23 april 2012 alsnog deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij van de afnameplicht kon afwijken en reeds daarom ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.

De grieven slagen.

4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraken dienen te worden vernietigd, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 16 september 2011 in stand heeft gelaten.

5. De staatssecretaris moet op na te melden wijze in de proceskosten worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 14 maart 2012 en 10 mei 2012 in zaak nr. 11/32880, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 16 september 2011 in stand heeft gelaten;

III. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. N. Walcott-Oliai, ambtenaar van staat.

w.g. Lubberdink w.g. Walcott-Oliai

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2013

555-753