Raad van State, 20-11-2013, ECLI:NL:RVS:2013:1991, 201210267/1/A1
Raad van State, 20-11-2013, ECLI:NL:RVS:2013:1991, 201210267/1/A1
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 20 november 2013
- Datum publicatie
- 20 november 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2013:1991
- Zaaknummer
- 201210267/1/A1
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 10 augustus 2009 heeft het college aan Betonfabriek Vrijenban een reguliere bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk vernieuwen van bedrijfsruimten met kantoor op het perceel Rotterdamseweg 376 te Delft (hierna: het perceel).
Uitspraak
201210267/1/A1.
Datum uitspraak: 20 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Delft,
appellant,
tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 juli 2012 en de uitspraak van 19 september 2012 in zaak nr. 11/9764 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college van burgemeester en wethouders van Delft.
Procesverloop
Bij besluit van 10 augustus 2009 heeft het college aan Betonfabriek Vrijenban een reguliere bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk vernieuwen van bedrijfsruimten met kantoor op het perceel Rotterdamseweg 376 te Delft (hierna: het perceel).
Bij besluit van 4 september 2009 heeft het college in aanvulling op het besluit van 10 augustus 2009 een ontheffing verleend.
Bij besluit van 25 november 2011 heeft het college opnieuw op de bezwaren van [wederpartij] tegen de besluiten van 10 augustus 2009 en 4 september 2009 besloten, de bezwaren gegrond verklaard, het besluit van 4 september 2009 herroepen, alsmede verdere besluitvorming aangehouden tot een nieuw bestemmingsplan door de gemeenteraad zal zijn vastgesteld.
Bij tussenuitspraak van 4 juli 2012 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van die uitspraak het aan het besluit van 25 november 2011 klevende gebrek te herstellen door het nemen van een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 18 juli 2012 heeft het college de rechtbank bericht dat het zich op het standpunt stelt dat het afwachten van de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan "Schieoevers Zuid" de voorkeur verdient boven het nemen van een projectbesluit teneinde de strijdigheid van het bouwplan met het bestemmingsplan op te heffen en dat het daarom niet zal overgaan tot het nemen van een projectbesluit.
Bij uitspraak van 19 september 2012 heeft de rechtbank het doo [wederpartij] tegen het besluit van 25 november 2011 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, de besluiten van 10 augustus 2009 en 7 (lees: 4) september 2009 herroepen, de gevraagde bouwvergunning geweigerd en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 25 november 2011. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen de uitspraken van 4 juli 2012 en 19 september 2012 heeft het college hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 september 2013, waar het college, vertegenwoordigd door W.M. van den Berg, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
1. Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in het gedeeltelijk vernieuwen van bedrijfsruimten met kantoor, ten behoeve van de betonfabriek van Betonfabriek Vrijenban. Het is gesitueerd achter woningen, waaronder de woning van [wederpartij].
2. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het, door in het besluit van 25 november 2011 de eerder met toepassing van artikel 3, derde lid, onder a, van de planvoorschriften, verleende vrijstelling van het bestemmingsplan te herroepen en de besluitvorming omtrent medewerking aan het bouwplan verder aan te houden tot het nieuwe bestemmingsplan zal zijn vastgesteld, juist heeft gehandeld.
Het voert daartoe aan dat het, gelet op de eerder tussen partijen gewezen uitspraak van de Afdeling van 27 april 2011 (zaak nr. 201009701/1/H1) de vrijheid had om nader te bepalen op welke wijze het eventueel medewerking aan het bouwplan wenste te verlenen. Volgens het college heeft de rechtbank hem daarom in de tussenuitspraak ten onrechte de opdracht gegeven een projectbesluit te nemen, nu het er zelf voor opteerde de vaststelling van het bestemmingsplan "Schieoevers Zuid" af te wachten. Volgens het college was het verder, gelet op de daarvoor geldende wettelijke termijnen, feitelijk niet mogelijk om binnen de door de rechtbank gestelde termijn van zes weken een projectbesluit te nemen.
2.1. Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Awb vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
Ingevolge het tweede lid herroept het bestuursorgaan, voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 december 2006 in zaak nr. 200601912/1) vloeit uit het karakter van de bezwaarschriftprocedure voort dat, indien het bestuursorgaan na heroverweging tot de conclusie komt dat het aangevochten besluit niet in stand kan blijven, dit orgaan niet kan volstaan met (gedeeltelijke) gegrondverklaring van het bezwaarschrift, maar voor het onjuist bevonden besluit een nieuw besluit in de plaats moet stellen. In de situatie dat het nemen van een vervangend besluit nog niet mogelijk is, omdat alsnog een wettelijk voorgeschreven procedure dient te worden doorlopen, waarmee een geruime termijn kan zijn gemoeid, moet daarover anders worden geoordeeld.
2.3. De rechtbank heeft op zichzelf terecht geoordeeld dat, nu de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan zoals dit ten tijde van belang gold, deze mede diende te worden aangemerkt als een verzoek om een projectbesluit als bedoeld in artikel 46, derde lid, van de Woningwet, en omtrent dat verzoek diende te worden besloten.
Niettemin is de Afdeling van oordeel dat het college onder de gegeven omstandigheden terecht betoogt dat het de vaststelling van het voor het perceel in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Schieoevers Zuid" in dit geval heeft mogen afwachten, zoals het bij het besluit van 25 november 2011 heeft gedaan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de voorbereiding van dit bestemmingsplan zich ten tijde van het nemen van dat besluit in een dermate ver gevorderd stadium bevond, dat het ontwerp daarvan van 8 december 2011 tot en met 18 januari 2012 ter inzage is gelegd. Het college heeft zich daarom op het standpunt mogen stellen dat het nemen van een vervangend besluit niet eerder mogelijk was, dan nadat de bestemmingsplanprocedure, waarmee een langere termijn was gemoeid dan de termijn waarbinnen op het bezwaar moest worden beslist, was afgerond (de Afdeling wijst in dit verband op haar uitspraak van 24 februari 2010 in zaak nr. 200903622/1/H1). Blijkens het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank op 22 maart 2012 is aldaar de bestemmingsplanprocedure aan de orde geweest.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen, bestaat geen grond voor het oordeel dat het college geen beroep op de onder 2.2 genoemde jurisprudentie toekomt, nu het in dit geval planologische medewerking aan het bouwplan verleent door middel van het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan en niet door het nemen van een projectbesluit.
Het besluit van 25 november 2011, bestaande uit de herroeping van de bij het besluit van 4 september 2009 verleende vrijstelling en de verwijzing naar de gevorderde bestemmingsplanprocedure, is dan ook niet in strijd met artikel 7:11, tweede lid, van de Awb. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
3. Op 27 september 2012 heeft de raad van de gemeente Delft het bestemmingsplan "Schieoevers Zuid" vastgesteld, op grond waarvan het bouwplan is toegestaan. In dit bestemmingsplan is aan het perceel de bestemming "Bedrijventerrein" toegekend en tevens de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - betonfabriek". Uit de planregeling als neergelegd in artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, en lid 3.3.1, aanhef en onder c, van de planregels volgt dat de gronden van Betonfabriek Vrijenban zijn bestemd voor bedrijven uit ten hoogste categorie 3.2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten nota 2003 (hierna: LVB) zoals opgenomen in bijlage 1 bij de planregels. In afwijking hiervan mogen de gronden ingevolge lid 3.3.2, aanhef en onder b, tevens worden gebruikt voor een betonfabriek voor zover voorkomend in categorie 4 van de LVB met SBI-code 2661.1. Met dit plan is voorzien in een maatwerkbestemming voor de betonfabriek.
Bij de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2013, in zaak nr. 201211838/1/R4, zijn de beroepen van onder meer [wederpartij] tegen dit bestemmingsplan ongegrond verklaard. Het plan is dan ook inmiddels in rechte onaantastbaar.
Gelet daarop, en nu naar ter zitting onweersproken door het college is gesteld, zich geen overige gronden tot weigering van de omgevingsvergunning voordoen, merkt de Afdeling ter voorlichting van partijen nog op, dat het college het vervangende besluit als bedoeld onder 2.2 en 2.3 hiervoor, binnen een zo kort mogelijke termijn na verzending van deze uitspraak alsnog dient te nemen.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van het college van 25 november 2011, kenmerk 20184835, alsnog ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 4 juli 2012 en 19 september 2012 in zaak nr. 11/9764;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Bolleboom
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2013
641.