Home

Raad van State, 26-06-2013, ECLI:NL:RVS:2013:59, 201209693/1/A3

Raad van State, 26-06-2013, ECLI:NL:RVS:2013:59, 201209693/1/A3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
26 juni 2013
Datum publicatie
4 juli 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2013:59
Zaaknummer
201209693/1/A3

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 28 februari 2011 heeft het college het verzoek van [appellant] om voor de Weiburglaan en een gedeelte van het Westeinde (vanaf de rotonde met de Westermeenweg tot en met het Stationsplein) te Harderwijk (hierna: de wegen) de maximumsnelheid te verlagen tot 30 kilometer per uur, afgewezen.

Uitspraak

201209693/1/A3.

Datum uitspraak: 26 juni 2013

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Harderwijk,

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 augustus 2012 in zaak nr. 11/1237 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk.

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2011 heeft het college het verzoek van [appellant] om voor de Weiburglaan en een gedeelte van het Westeinde (vanaf de rotonde met de Westermeenweg tot en met het Stationsplein) te Harderwijk (hierna: de wegen) de maximumsnelheid te verlagen tot 30 kilometer per uur, afgewezen.

Bij besluit van 13 juli 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 29 augustus 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2013, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. M.A.W. Walhof en

drs. J.L. Langevoord, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:

a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;

b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;

c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid

daarvan;

d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.

Ingevolge het tweede lid kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:

a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;

b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.

2. Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.

3. [appellant] heeft als buurtbewoner het college verzocht om in verband met de verkeersveiligheid de maximumsnelheid op de wegen te verlagen van 50 tot 30 kilometer per uur. Het college heeft geweigerd de door [appellant] gevraagde maatregel te nemen, omdat een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur past bij het functioneren van de wegen als ontsluitingswegen van het station, temeer nu het verkeer op deze wegen toeneemt als gevolg van een toenemend aantal treinreizigers. Het college wil het gebruik van openbaar vervoer stimuleren. Voorts heeft het college van belang geacht dat het naar aanleiding van signalen van buurtbewoners heeft bewerkstelligd dat op één van de wegen geen lijnbussen rijden en een vrijliggend fietspad is aangelegd.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten de gevraagde verkeersmaatregel te weigeren. Hij voert aan dat het college een onevenredig groot gewicht aan het algemeen belang van de herontwikkeling van het Stationsplein heeft toegekend. De toename van het verkeer op de wegen zou juist reden moeten zijn om de maximumsnelheid te verlagen, aldus [appellant]. Daarbij komt dat het verkeer op de wegen nog meer zal toenemen doordat een nabijgelegen parkeerterrein als P&R-voorziening voor het station gebruikt zal gaan worden. Hij vindt het onbegrijpelijk dat het college de bestemming van de wegen heeft gewijzigd van erftoegangsweg naar een ontsluitingsweg. Tot slot voert [appellant] aan dat het gemeentebestuur het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat op de wegen een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur zou worden ingevoerd en dat in gelijke gevallen wel een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur is ingevoerd.

4.1. Bij het nemen van een verkeersbesluit komt aan het college beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de begrippen 'veiligheid op de weg', 'bruikbaarheid (van de weg)' en 'vrijheid van het verkeer'. Voorts is het aan het college om de verschillende belangen die betrokken moeten worden bij het nemen van een dergelijk besluit tegen elkaar af te wegen om te beoordelen wanneer de in artikel 2 van de Wvw 1994 vermelde belangen het nemen van een verkeersmaatregel vergen. De rechter dient zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit terughoudend op te stellen en te toetsen of de uitleg die het bestuur aan voormelde begrippen heeft gegeven, de grenzen van redelijke wetsuitleg te buiten gaat, of het besluit niet anderszins in strijd is met wettelijke voorschriften en of de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat het college niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.

4.2. Hetgeen door [appellant] naar voren is gebracht, biedt onvoldoende aanknopingspunten om het oordeel van de rechtbank dat het standpunt van het college dat de huidige inrichting van de wegen voldoet aan artikel 2 van de Wvw 1994 haar niet onjuist voorkomt, onjuist te achten. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat niet kan worden geoordeeld dat het college niet in redelijkheid tot weigering van de door [appellant] gevraagde verkeersmaatregel heeft kunnen komen. Daarbij heeft zij terecht in aanmerking genomen dat hoewel eerder plannen bestonden om op de Weiburglaan een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur in te stellen, daartoe geen concrete besluiten zijn genomen en er geen rechtsregel aan in de weg staat dat eerdere plannen in de loop van een besluitvormingsproces worden gewijzigd. Verder heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat de wegen voorrangswegen zijn, dat lijnbusdiensten niet meer via de Weiburglaan verlopen, dat langs deze weg een vrijliggend fietspad is aangelegd en dat de wegen dienen als ontsluitingsweg van het station. De Afdeling neemt voorts in aanmerking dat, zoals het college ter zitting bij de Afdeling heeft gesteld en welke stelling door [appellant] op zichzelf niet is bestreden, een regime van 30 kilometer per uur niet bij de huidige wegstructuur van de betrokken wegen past.

Ook de door [appellant] gedane beroepen op het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel kunnen niet tot het oordeel leiden dat het college de gevraagde verkeersmaatregel had moeten nemen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 22 juni 2011 in zaak nr. 201010975/1/H1), dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig is dat aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Naar [appellant] ter zitting bij de Afdeling heeft erkend, zijn dergelijke toezeggingen niet gedaan. Voorts is ten aanzien van de door [appellant] nader aangeduide gevallen waarbij wel een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur is ingevoerd niet gebleken van gelijke gevallen, nu in dit geval, anders dan in de genoemde gevallen, geen behoefte bestaat aan oversteekplaatsen vanwege het parallel langs de weg gelegen fietspad. Gelet op het vorenstaande heeft het college niet een onjuist gebruik gemaakt van de hem toekomende discretionaire bevoegdheid. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college juist de door [appellant] gevraagde verkeersmaatregel had moeten nemen. In redelijkheid heeft het kunnen besluiten dit te weigeren. Het betoog faalt.

5. Voor zover [appellant] in hoger beroep zijn bezwaar- en beroepsgronden slechts heeft herhaald en ingelast, wordt overwogen dat het hoger beroep een niet nader gemotiveerde herhaling daarvan betreft. In de overwegingen van de aangevallen uitspraak is de rechtbank daarop ingegaan. [appellant] heeft in het hogerberoepschrift noch ter zitting, behoudens hetgeen hiervoor is besproken, redenen aangevoerd waarom de weerlegging daarvan in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Het betoog faalt.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Nell, ambtenaar van staat.

w.g. Michiels w.g. Nell

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2013

597