Raad van State, 27-02-2013, BZ2486, 201112182/1/R3
Raad van State, 27-02-2013, BZ2486, 201112182/1/R3
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 27 februari 2013
- Datum publicatie
- 27 februari 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2013:BZ2486
- Zaaknummer
- 201112182/1/R3
- Relevante informatie
- Wet ruimtelijke ordening [Tekst geldig vanaf 01-07-2021 tot 01-01-2024] [Regeling ingetrokken per 2024-01-01], Wet ruimtelijke ordening [Tekst geldig vanaf 01-07-2021 tot 01-01-2024] [Regeling ingetrokken per 2024-01-01] art. 8.2, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023], Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 1:2
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 19 september 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "De Poortmannen" vastgesteld.
Uitspraak
201112182/1/R3.
Datum uitspraak: 27 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Heeze, gemeente Heeze-Leende,
2. de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Europe Metals B.V. en Exitos Real Estate B.V., beide gevestigd te Heeze, gemeente Heeze-Leende (hierna in enkelvoud: Europe Metals),
3. de stichting Stichting Houd Heeze-Leende Leefbaar, gevestigd te Heeze-Leende,
4. [appellant sub 4], wonend te Heeze, gemeente Heeze-Leende,
5. [appellant sub 5], wonend te Heeze, gemeente Heeze-Leende,
en
de raad van de gemeente Heeze-Leende,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "De Poortmannen" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], Europe Metals, de Stichting, [appellant sub 4] en [appellant sub 5] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1], Europe Metals en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 december 2012, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde], Europe Metals, vertegenwoordigd door C.J. van Pinxteren en bijgestaan door mr. T.I.P. Jeltema, advocaat te Veldhoven, [appellant sub 4], [appellant sub 5], in persoon, de Stichting, vertegenwoordigd door [appellant sub 4] en [appellant sub 5], en de raad, vertegenwoordigd door R. Klaver, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Ontvankelijkheid
1. De raad stelt zich op het standpunt dat de Stichting niet is aan te merken als een belanghebbende in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), nu haar statutaire doelstelling te veelomvattend is en zij geen feitelijke werkzaamheden als bedoeld in dat artikel verricht.
1.1. Ingevolge artikel 8:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dat luidde ten tijde van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
1.2. Volgens artikel 2, eerste lid, van haar statuten heeft de Stichting als doelstelling de leefbaarheid van de gemeente Heeze-Leende, het kerkdorp Sterksel daar uitdrukkelijk onder begrepen, ten behoeve van haar inwoners te bevorderen en bedreigingen daarvan met alle wettelijke middelen te bestrijden en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord.
1.3. Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
Niet is gebleken dat de Stichting feitelijke werkzaamheden verricht in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Ter zitting heeft de Stichting verklaard dat haar werkzaamheden in hoofdzaak bestaan uit het procederen tegen besluiten op het gebied van ruimtelijke ordening en milieuwetgeving en het adviseren van derden daarover, bijvoorbeeld over de daarbij behorende correspondentie, alsmede het in dat kader overleggen met de gemeente. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 oktober 2008, zaak nr. 200801150/1), kan het louter in rechte opkomen tegen besluiten, alsmede het verrichten van handelingen ter voorbereiding daarvan, als regel niet worden aangemerkt als feitelijke werkzaamheden in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Het overleg en de advisering kunnen naar het oordeel van de Afdeling niet los worden gezien van het in rechte opkomen tegen besluiten.
Ter zitting heeft de Stichting verklaard geen vaste donaties te ontvangen. Voorts kon de Stichting ter zitting desgevraagd geen duidelijkheid verschaffen over de vraag hoeveel personen, bij benadering, een financiële bijdrage hebben geleverd aan de Stichting. De Stichting heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat tussen haar en de bewoners van de gemeente Heeze-Leende informatie is uitgewisseld over het door de Stichting in deze procedure ingenomen standpunt. Ook anderszins is niet gebleken dat de vereniging kan worden geacht voor het individuele belang van die bewoners op te komen. Gelet op het voorgaande brengt de Stichting door het optreden in rechte in dit geval geen bundeling van rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken individuele belangen tot stand, zodat niet kan worden geoordeeld dat in dit geval een effectieve rechtsbescherming is gediend in vergelijking met het afzonderlijk optreden in rechte van een groot aantal individuele natuurlijke personen die door het bestreden besluit rechtstreeks in hun belangen worden getroffen.
1.4. De conclusie is dat de Stichting bij het bestreden besluit geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, zoals dat luidde ten tijde van belang, geen beroep kan instellen. Het beroep van de Stichting is niet-ontvankelijk.
1.5. Ten aanzien van het beroep van de Stichting bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
2. De raad stelt zich verder op het standpunt dat [appellant sub 4] en [appellant sub 5] geen belanghebbenden zijn bij het plan, nu zij op te grote afstand van het bedrijventerrein wonen en daarop geen zicht hebben.
2.1. [appellant sub 4] woont op een afstand van ongeveer 450 m van het bedrijventerrein aan de Leenderweg. De woning en het landgoed van [appellant sub 5] aan de Euvelwegen liggen op een afstand van 375 m van het bedrijventerrein. [appellant sub 4] en [appellant sub 5] hebben ter zitting gesteld geluids- en verkeersoverlast te ondervinden van het bedrijventerrein. Het plan omvat een bestaand bedrijventerrein en voorziet daarnaast in een uitbreiding van het bedrijventerrein naar het zuiden. Gelet op de omvang van het bedrijventerrein en de aard van de daarop toegelaten bedrijven en bouwmogelijkheden is de ruimtelijke uitstraling van het plan zodanig dat de belangen van [appellant sub 4] en [appellant sub 5] rechtstreeks bij het besluit zijn betrokken.
Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van [appellant sub 4] en [appellant sub 5] ontvankelijk.
Formeel
3. [appellant sub 4] en [appellant sub 5] betogen dat de raad ten onrechte de inzagetermijn van het ontwerpplan heeft verkort doordat het gemeentehuis gedurende die termijn drie dagen was gesloten.
3.1. In de publicatie van de terinzagelegging is vermeld dat het ontwerp van het plan van 19 mei 2011 tot en met 29 juni 2011 ter inzage ligt in het gemeentehuis. Nu niet in geschil is dat het gemeentehuis op 29 juni 2011 was geopend, kon het ontwerpplan op de laatste dag van de termijn worden ingezien. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 oktober 2008 in zaak nr. 200706507/1) geeft de omstandigheid dat het gemeentehuis gedurende de termijn waarin stukken ter inzage hebben gelegen enkele dagen is gesloten geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet heeft voldaan aan wettelijke verplichtingen ter zake van de tervisielegging van het ontwerp van het plan. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de wetgever, gelet op de regeling neergelegd in de Algemene termijnenwet, aan de laatste dag van een wettelijke termijn belangrijke betekenis toekent.
Inhoudelijk
De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 4] en [appellant sub 5]
4. [appellant sub 1], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] betogen dat de raad ten onrechte heeft voorzien in een uitbreiding van het bedrijventerrein. Daartoe voeren zij aan dat onvoldoende behoefte bestaat aan de uitbreiding. [appellant sub 4] en [appellant sub 5] betogen dat hierdoor de financiële uitvoerbaarheid van het plan onvoldoende vaststaat.
4.1. Het plan voorziet onder meer in een uitbreiding van het bedrijventerrein De Poortmannen aan de zuidkant met 3,2 ha. Ter plaatse is de bestemming "Bedrijf" toegekend en de aanduiding "bedrijf van categorie 2 tot en met 3.2".
4.2. Ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijventerrein heeft de raad door het adviesbureau Metrum een behoefteonderzoek laten uitvoeren. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport "Behoefteonderzoek bedrijventerrein de Poortmannen gemeente Heeze-Leende" van 31 januari 2011 (hierna: het rapport). In het onderzoek is de behoefte van bedrijven binnen de gemeente en het aanbod in de omgeving aan kavels op een bedrijventerrein onderzocht. De conclusie van dit rapport is dat er een vraag is binnen de gemeente van ongeveer 1 tot 1,5 ha per jaar voor bedrijven in milieucategorie 2 en 3 voor kavels van 500 tot 3500 m² en dat er binnen de gemeente niet voldoende aanbod is. Volgens het rapport is er een duidelijke behoefte aan bedrijventerrein en is uitbreiding van de Poortmannen met ruim 3 ha noodzakelijk.
In het aangevoerde wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid van het rapport heeft kunnen uitgaan. Voor zover [appellant sub 1], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] ter zitting hebben gewezen op rapporten van onder meer het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven van 30 mei 2012 en van de ING van 11 december 2012, waaruit volgens hen blijkt dat geen behoefte bestaat aan uitbreiding van bedrijventerreinen in de regio, leidt dit niet tot een ander oordeel, reeds nu deze stukken dateren van na het bestreden besluit, waardoor de raad daarmee bij de vaststelling van het plan geen rekening kon houden. Voorts heeft de raad ter zitting gesteld dat de uitbreiding niet ziet op een regionale, maar een lokale behoefte, die wordt bevestigd door interesse vanuit lokale ondernemers. Dat de Afdeling, zoals [appellant sub 4] en [appellant sub 5] hebben betoogd, in haar uitspraak van 31 januari 2000 in zaak nr. E01.98.0153, over het voorheen geldende plan voor het bedrijventerrein heeft geoordeeld dat de daarin beoogde uitbreiding van 10 ha onvoldoende was gemotiveerd, leidt evenmin tot een ander oordeel, nu die uitbreiding groter was en de toenmalige behoefteraming in de gemeente te boven ging.
Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid van de behoefte aan de uitbreiding kunnen uitgaan. Mede gelet op de behoefteraming ziet de Afdeling voorts in hetgeen [appellant sub 4] en [appellant sub 5] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het plan niet financieel uitvoerbaar zou zijn.
5. [appellant sub 1], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] voeren verder aan dat de uitbreiding van het bedrijventerrein tot een onevenredige toename van verkeer zal leiden. [appellant sub 4] en [appellant sub 5] wijzen daarbij op de reeds ongewenste verkeerssituatie in de omgeving. [appellant sub 1] voert aan dat de raad ten onrechte nabij zijn woning een nieuwe ontsluitingsweg naar de Sterkselseweg mogelijk heeft gemaakt. Vanwege de breedte daarvan zal dit volgens [appellant sub 1] de hoofdontsluitingsweg worden. Doordat het bedrijventerrein met een groot aantal kleine bedrijven wordt uitgebreid, zal het verkeer en de daarbij behorende overlast op de Sterkselseweg onevenredig toenemen, aldus [appellant sub 1]. Hij vreest daarbij verkeersoverlast doordat de Sterkselseweg te smal is voor vrachtverkeer. De ontsluiting is volgens [appellant sub 1] voorts niet nodig, nu in het noorden een tweede ontsluitingsweg mogelijk is, die geschikter is omdat die uitkomt op een voorrangsweg.
Ook bestaat het voornemen een ontsluiting richting de A2 te maken, waardoor een aansluiting op de Sterkselseweg achterwege kan blijven, aldus [appellant sub 1]. [appellant sub 5] vreest dat die weg zal worden aangelegd langs de bedding van de beek de Groote Aa en zijn perceel en tot een aantasting daarvan zal leiden.
5.1. Het plan voorziet ter plaatse van de uitbreiding in een nieuwe ontsluitingsweg naar de Sterkselseweg. Daarnaast ligt in het noorden van het bedrijventerrein de bestaande ontsluitingsweg. Anders dan [appellant sub 1] betoogt, is niet aannemelijk dat alle bestaande bedrijven op het bedrijventerrein gebruik zullen gaan maken van de nieuwe ontsluitingsweg, nu de noordelijke ontsluitingsweg voor deze bedrijven een kortere weg naar de in de buurt gelegen snelwegen is. Dat de nieuwe ontsluitingsweg, gelet op de bestemming "Verkeer", breder kan worden dan de bestaande, leidt niet tot een ander oordeel, nu dit niet afdoet aan de omstandigheid dat de andere route korter is en binnen die bestemming ook andere verkeersvoorzieningen, zoals een berm en een fietspad, zullen worden gerealiseerd. Binnen de uitbreiding van het bedrijventerrein zijn bedrijven met een relatief klein perceelsoppervlak en bedrijfsactiviteiten van ten hoogste categorie 3.2 mogelijk gemaakt. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat gelet op de normen van het CROW kan worden verwacht dat de uitbreiding een toename van ongeveer 650 voertuigen per dag met zich zal brengen, waarvan ongeveer 128 vrachtvoertuigen. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze toename niet onaanvaardbaar is. Daarbij is van belang dat deze toename van verkeer in verhouding tot de bestaande verkeersintensiteit op de Sterkselseweg beperkt is en dat de raad te kennen heeft gegeven dat de maximale capaciteit van deze weg, die kan worden getypeerd als een verbindingsweg tussen twee kernen buiten de bebouwde kom met een vrij liggend fietspad, bij lange na niet wordt bereikt. Ook de maximale capaciteit van de Leenderweg wordt, hoewel deze drukker is dan de Sterkselseweg, volgens de raad niet bereikt. De raad heeft aan het belang van de uitbreiding in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen dan aan het belang van een gelijkblijvende verkeerssituatie voor [appellant sub 1], [appellant sub 4] en [appellant sub 5]. De raad heeft voorts met de verkeerssituatie rekening gehouden door bedrijven met een grote verkeersaantrekkende werking niet in de Staat van Bedrijven op te nemen.
Voor zover [appellant sub 1] wijst op een alternatieve tweede ontsluitingsweg in het noorden van het bedrijventerrein, wordt overwogen dat deze weg is gelegen op korte afstand van en in dezelfde richting als de bestaande ontsluiting, waardoor de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit alternatief voor de tweede ontsluitingsweg minder wenselijk is. Daarbij heeft de raad in redelijkheid belang kunnen hechten aan een verspreide ligging van de ontsluitingswegen om zo de bereikbaarheid van het terrein in het geval van een calamiteit te verbeteren.
Wat betreft een toekomstige ontsluitingsweg naar de A2 wordt overwogen dat, hoewel niet in geschil is dat dit een verbetering van de verkeerssituatie zou kunnen betekenen, niet aannemelijk is dat daarmee de voorziene ontsluiting naar de Sterkselseweg overbodig wordt. Daarbij is voorts van belang dat deze toekomstige weg niet in het plan mogelijk is gemaakt en daarvoor nog nadere besluitvorming nodig is. Voor zover [appellant sub 5] derhalve vreest voor een ligging van die weg langs de Groote Aa en zijn perceel, wordt overwogen dat dit betoog in deze procedure niet aan de orde kan komen.
5.2. [appellant sub 4] en [appellant sub 5] voeren verder aan dat ten onrechte in de planregels en het beeldkwaliteitsplan niet is opgenomen dat bedrijfsbebouwing een donkergroene kleur dient te hebben, zodat de bebouwing beter in de omgeving past. [appellant sub 5] vreest door de uitbreiding een aantasting van zijn landgoed.
5.3. Voor zover [appellant sub 4] en [appellant sub 5] zich richten tegen het beeldkwaliteitsplan, overweegt de Afdeling dat dit geen deel uitmaakt van het plan, waardoor dat betoog in deze procedure niet aan de orde kan komen. Het betoog dat in de planregels had dienen te worden opgenomen dat op te richten bedrijfsbebouwing uitsluitend donkergroen mag zijn, faalt, nu dit een aspect van welstand betreft, dat niet in een bestemmingsplan dient te worden geregeld.
Door de uitbreiding van het bedrijventerrein in zuidelijke richting komt het op kortere afstand te liggen van het landgoed van [appellant sub 5], dat is gerangschikt als landgoed in de zin van de Natuurschoonwet 1928 en onderdeel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur. Nu echter een afstand van 375 m tussen het landgoed en het bedrijventerrein resteert, heeft de raad hierin in redelijkheid geen aanleiding hoeven te zien om het plan niet vast te stellen. [appellant sub 5] heeft niet aannemelijk gemaakt dat ondanks deze afstand natuur- of cultuurhistorische waarden op zijn landgoed worden aangetast door verwezenlijking van het plan.
6. De raad heeft volgens [appellant sub 4] en [appellant sub 5] ten onrechte de aanduiding "bedrijf van categorie 2 tot en met 3.2" toegekend ter plaatse van het bedrijf Europe Metals. Het bedrijf moet worden ingedeeld in categorie 4 of 5 en past derhalve niet op het industrieterrein.
6.1. De raad heeft ter plaatse van het bedrijf Europe Metals de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "bedrijf van categorie 2 tot en met 3.2" toegekend. [appellant sub 4] en [appellant sub 5] hebben geen argumenten aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de raad niet in redelijkheid de vestiging van bedrijven in de categorie 2 tot en met 3.2 aanvaardbaar heeft kunnen achten. Voor zover [appellant sub 4] en [appellant sub 5] betogen dat het bedrijf Europe Metals ter plaatse activiteiten heeft ontwikkeld in strijd met het bestemmingsplan, betreft het een aspect van handhaving, dat in deze procedure niet aan de orde kan komen.
7. In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] zijn ongegrond.
7.1. Ten aanzien van de beroepen van de [appellant sub 1], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Het beroep van Europe Metals
8. Europe Metals betoogt dat de raad het plan ten onrechte heeft vastgesteld, voor zover de raad de percelen Industrieweg 103 en 111 zodanig heeft bestemd dat zij deze percelen niet gezamenlijk voor haar bedrijfsvoering kan gebruiken. Daartoe voert zij aan dat de raad ten onrechte het maximaal toegestane oppervlakte van bedrijven ten opzichte van het voorheen geldende plan heeft verminderd. Europe Metals stelt dat zij het perceel Industrieweg 103 sinds 2007 gebruikt voor het stallen van vrachtwagens, opslag en kantoorvoorzieningen en dat zij van meet af aan de toevoeging van dat perceel aan haar inrichting voor ogen heeft gehad.
Europe Metals voert verder aan dat de raad ten onrechte buitenopslag tot op 5 m van de perceelsgrens en de geluidsschermen op de perceelsgrens van Industrieweg 111 niet mogelijk heeft gemaakt.
8.1. De percelen Industrieweg 111 en 103 hebben de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "bedrijf van categorie 2 tot en met 3.2".
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor:
(…)
b. ter plaatse van de aanduiding "bedrijf van categorie 2 tot en met 3.2": bedrijven uit de categorieën 2 tot en met 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1), dan wel bedrijven die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven uit de categorieën 2 tot en met 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met een perceelsoppervlakte van minimaal 1.000 m² en maximaal 5.000 m²;
(…)
e. buitenopslag is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en op een afstand van groter dan 5 m van de zijdelingse en achterste perceelsgrens;
(…)
waarbij tevens geldt dat:
(…)
i. indien de bestaande perceelsoppervlakte van een bedrijf ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan meer bedraagt dan 5000 m², deze oppervlakte geldt als maximale oppervlakte.
In artikel 1, lid 1.19, is een bouwperceel/perceel gedefinieerd als een aaneengesloten stuk grond of functioneel bij elkaar behorende gronden die in de directe nabijheid van elkaar zijn gelegen, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2, aanhef en onder 3.2.3, van de planregels mogen op de gronden met de bestemming "Bedrijf" bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd en gelden de volgende regels.
a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m;
b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 7 m;
c. de afstand van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens bedraagt minimaal 5 m.
Ingevolge lid 3.4, aanhef en onder a, wordt tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, in ieder geval gerekend buitenopslag op een afstand van minder dan 5 m van de zijdelingse en achterste perceelsgrens.
Ingevolge artikel 7, lid 7.1, geldt, in die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand van bouwwerken, die rechtens tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in of krachtens het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal voorgeschreven respectievelijk maximaal toegestaan.
8.2. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Ginderover, 4e partiële herziening" was aan de percelen de bestemming "Bedrijven klasse B" toegekend.
Ingevolge artikel 13, lid 1, onder A, sub h, van de planvoorschriften mogen uitsluiten gebouwen en bouwwerken worden opgericht ten behoeve van bedrijven die voldoen aan de uitgiftecriteria en uitgifteregels die zijn vastgesteld voor de uitgifte van kavels bedrijventerrein en die voorkomen in categorie 1, 2 en 3 als opgenomen in bijlage B, "Lijst van inrichtingen/categorale bedrijfsindeling".
Ingevolge bijlage 4 bij de voorschriften, zijnde het besluit van de raad van de gemeente Heeze tot vaststelling van de selectiecriteria uitgifte kavels bedrijventerrein binnen het bedrijventerrein "de Poortmannen", onder 2, onder b, bedraagt de maximale oppervlakte van een kavel circa 15.000 m².
8.3. De vraag of Europe Metals ingevolge het plan beide percelen, Industrieweg 111 met een oppervlakte van ongeveer 11.200 m² en Industrieweg 103 met een oppervlakte van ongeveer 3.600 m², mag gebruiken ten behoeve van haar bedrijfsactiviteiten, dient te worden beantwoord aan de hand van artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder b en i, gelezen in samenhang met artikel 1, lid 1.19, van de planregels. Op grond van de stukken en de toelichting ter zitting is echter niet duidelijk welk deel van het perceel Industrieweg 103 ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan op grond van de planregels bij de bestaande bedrijfsoppervlakte van Europe Metals moet worden gerekend.
Wel staat vast dat het vorige plan een bedrijfsoppervlakte van 15.000 m² mogelijk maakte. Europe Metals heeft aan de hand van stukken en het gestelde ter zitting aannemelijk gemaakt dat zij vanaf 2007 handelingen heeft verricht ten behoeve van de verwezenlijking van deze planologische mogelijkheid. Onder meer is gebleken dat Europe Metals de opstallen op het perceel Industrieweg 103 heeft gehuurd en gebruikt als kantoor en magazijn, zoals in verscheidene controlebezoeken is geconstateerd. Ook is gebleken dat Europe Metals op 30 september 2010, vóór de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, bij het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant een revisievergunning op grond van de Wet milieubeheer heeft aangevraagd voor een inrichting op beide percelen. De Afdeling overweegt dat niet is gebleken dat de raad rekening heeft gehouden met deze omstandigheid bij zijn keuze voor de bestemming van beide percelen. De enkele verwijzing van de raad naar de algemene provinciale regels ten aanzien van de maximale oppervlakte van bedrijven is onvoldoende, nu niet is gebleken dat de raad de specifieke situatie van Europe Metals en de mogelijkheden die de provinciale regels bieden, bijvoorbeeld voor bestaande situaties, heeft onderzocht. Gelet op het voorgaande heeft de raad het plan, voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Bedrijf" op de percelen Industrieweg 103 en 111, niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
8.4. Niet is in geschil dat, anders dan in het plan, in het voorheen geldende plan binnen de bestemming "Bedrijven Klasse B" buitenopslag niet was uitgesloten. Gebleken is dat Europe Metals op het perceel Industrieweg 111 buitenopslag heeft tot aan de perceelsgrens. Europe Metals stelt dat dit ook geldt voor het perceel Industrieweg 103. Voorts is niet in geschil dat op de perceelsgrenzen van Industrieweg 111, met uitzondering van de voorzijde, muren met geluidsschermen staan die hoger zijn dan 2 m. Voor de muren aan twee zijden is een bouwvergunning met ontheffing verleend die in rechte onaantastbaar is geworden.
Wat betreft de buitenopslag, overweegt de Afdeling dat bestaand legaal gebruik in het algemeen als zodanig moeten worden bestemd. Dit uitgangspunt kan slechts uitzondering vinden als het toestaan hiervan op basis van gewijzigde planologische inzichten niet langer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en het belang bij de nieuwe regeling zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen. Daarnaast moet aannemelijk zijn dat de beoogde regeling binnen de planperiode uitvoerbaar zal zijn. Niet is gebleken dat de raad bij het onder het overgangsrecht brengen van de buitenopslag de belangen van Europe Metals bij haar bestaande en legale buitenopslag heeft onderzocht en betrokken. De omstandigheid dat de brandweer een bebouwingsvrije zone en het uitsluiten van buitenopslag heeft geadviseerd, is daartoe onvoldoende, nu daaruit niet volgt dat de raad de specifieke situatie op het perceel van Europe Metals heeft betrokken bij zijn besluitvorming. Ten slotte is niet aannemelijk gemaakt dat de buitenopslag binnen de planperiode zal verdwijnen. Het plan is derhalve in zoverre onzorgvuldig voorbereid.
Gelet op artikel 7, lid 7.1, van de planregels, zijn de geluidsschermen op het perceel Industrieweg 111, voor zover vergund, in het plan mogelijk gemaakt. Niet is echter gebleken dat de raad in zijn besluitvorming rekening heeft gehouden met het gestelde belang van het andere scherm voor de geluidssituatie in de omgeving. De Afdeling ziet gelet daarop aanleiding voor het oordeel dat het plan ook in zoverre onzorgvuldig is voorbereid.
8.5. In hetgeen Europe Metals heeft aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Bedrijf" op de percelen Industrieweg 103 en 111, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
De Afdeling ziet aanleiding overeenkomstig artikel 8:72, vierde lid, onder a, van de Awb, zoals dat luidde ten tijde van belang, de raad op te dragen met inachtneming van deze uitspraak in zoverre een nieuw plan vast te stellen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
8.6. De raad dient ten aanzien van het beroep van Europe Metals op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van de stichting Stichting Houd Heeze-Leende Leefbaar niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Europe Metals B.V. en Exitos Real Estate B.V. gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Heeze-Leende van 19 september 2011 tot het vaststellen van het bestemming "De Poortmannen", voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Bedrijf" aan de Industrieweg 103 en 111;
IV. draagt de raad van de gemeente Heeze-Leende op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen, voor zover dat is vernietigd, en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
V. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] ongegrond;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Heeze-Leende tot vergoeding van bij de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Europe Metals B.V. en Exitos Real Estate B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Heeze-Leende aan de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Europe Metals B.V. en Exitos Real Estate B.V. het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Matulewicz
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2013
45-715.