Home

Raad van State, 27-02-2013, BZ2506, 201210134/1/R2

Raad van State, 27-02-2013, BZ2506, 201210134/1/R2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 6 september 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Hurwenen, herziening 2011 Wielewaallaan" vastgesteld.

Uitspraak

201210134/1/R2.

Datum uitspraak: 27 februari 2013

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Hurwenen, gemeente Maasdriel,

en

de raad van de gemeente Maasdriel,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Hurwenen, herziening 2011 Wielewaallaan" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 december 2012, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door mr. R.C.M. van Meer-Dijksman, de raad, vertegenwoordigd door A. Zweerus en drs. M.J. Stolk, beiden werkzaam bij de gemeente, en drs. W. de Ruiter, zijn verschenen.

Overwegingen

Het plan

1.    Het plan voorziet in de mogelijkheid om maximaal 28 woningen te realiseren aan de zuidzijde van de Wielewaallaan in Hurwenen.

Procedurele bezwaren

2.    [appellant] en anderen betogen dat de rapportage ‘Herijking Maasdriel, woningbouwprogramma 2012, definitieve versie’ (hierna: de herijkingsrapportage) ten onrechte niet met het vastgestelde plan ter inzage heeft gelegen.

2.1.    Deze beroepsgrond heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit. Het betoog faalt.

3.    [appellant] en anderen voeren aan dat het vastgestelde plan door het toevoegen van twee afwijkingsregels dusdanig is gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan dat de procedure opnieuw had moeten worden doorlopen.

3.1.    De raad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen. Vaststaat dat de raad in dit geval het plan gewijzigd heeft vastgesteld. Het gaat onder meer om het toevoegen van de artikelen 12.6 en 12.7 aan de planregels. Deze artikelen voorzien in bevoegdheden voor het college van burgemeester en wethouders om een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het in de artikelen 10.2, onder e en f, vervatte verbod op het toestaan van evenementen onderscheidenlijk het uitoefenen van een kinderdagverblijf. Deze afwijkingsregels bieden enige uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden, maar deze afwijkingen van het ontwerp zijn naar aard en omvang niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt.

Inhoudelijke bezwaren

Waterberging

4.    [appellant] en anderen brengen naar voren dat een voorwaardelijke verplichting voor het realiseren van de waterberging ontbreekt. Verder stellen zij dat onduidelijk is waar de waterberging zal worden gerealiseerd. [appellant] en anderen vrezen voor wateroverlast.

4.1.    De plantoelichting bevat een waterparagraaf. Daarin staat beschreven dat de onderhavige ontwikkeling een toename van verharde oppervlakten tot gevolg heeft en dat oppervlaktewater zal worden gedempt. Dit maakt compenserende maatregelen noodzakelijk. Volgens de plantoelichting zal dit in het zuidelijk deel van het plangebied geschieden. Aldaar zal tevens invulling worden gegeven aan de bestaande stedelijke wateropgave van de kernen Rossum en Hurwenen. De ruimte in dit gebied is volgens de plantoelichting voldoende voor het realiseren van deze maatregelen. Voorts vermeldt de plantoelichting dat de concrete invulling in nauw overleg met het waterschap Rivierenland zal plaatsvinden.

4.2.    Ter plaatse van de voorziene woningen is in het plan de bestemming "Woongebied" toegekend. Een deel van de gronden ten zuiden daarvan zijn bestemd als "Groen".

Ingevolge artikel 4.1, aanhef en onder e, van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor ter plaatse reeds bestaande groenvoorzieningen alsmede voor watergangen, waterretentie, waterzuivering en -infiltratie, een en ander met de bijbehorende voorzieningen.

Ingevolge artikel 7.1, aanhef en onder h, van de planregels zijn de voor "Woongebied" aangewezen gronden bestemd voor watergangen, waterretentievoorzieningen en voorzieningen voor hemelwaterzuivering en - infiltratie.

4.3.    Wat betreft de gestelde onduidelijkheid over de locatie van de waterberging, overweegt de Afdeling als volgt. Ten behoeve van de waterberging heeft de gemeente extra gronden aangekocht ten zuiden van de voorziene woningen. De raad heeft onder verwijzing naar de plantoelichting gesteld dat de waterberging in het zuidelijk deel van het plangebied, waaraan in het plan de bestemming "Groen" is toegekend, zal worden gerealiseerd. Het plan staat dit gelet op artikel 4.1, aanhef en onder e, van de planregels toe. Weliswaar stellen [appellant] en anderen terecht dat het plan er ook niet aan in de weg staat dat de waterberging binnen het plandeel met de bestemming "Woongebied" kan worden aangelegd, maar de Afdeling acht gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende aannemelijk dat de waterberging binnen de groenbestemming zal worden gerealiseerd. Dat de exacte locatie van de waterberging niet in het plan is vastgelegd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

4.4.    Niet in geschil is dat het realiseren van een nieuwe waterberging noodzakelijk is ter compensatie van het verharden van een deel van het plangebied en het dempen van een sloot. Volgens de raad is de realisatie van de waterberging voldoende gegarandeerd. Daartoe heeft de raad ter zitting uiteengezet dat uitgebreid overleg heeft plaatsgevonden met het waterschap, hetgeen tot een positief wateradvies heeft geleid. Voor de waterberging zijn extra gronden aangekocht. De aanleg van de waterberging is in handen van de gemeente en maakt deel uit van het bouwrijp maken van de gronden, zo heeft de raad gesteld. In het verweerschrift vermeldt de raad dat het belang van een tijdige aanleg van de watervoorziening wordt bewaakt door het waterschap. Uit het wateradvies blijkt dat voor de uitvoering van het plan een watervergunning van het waterschap is vereist. Ter zitting heeft de raad gesteld dat aan deze vergunning een voorwaarde met betrekking tot de te compenseren waterberging zal worden verbonden. Vanwege het grote belang dat is gediend met de aanleg van de waterberging bestaat bij de Afdeling geen twijfel dat deze watervergunning zal worden aangevraagd. Tegen een verleende watervergunning kunnen rechtsmiddelen worden aangewend. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de realisatie van de waterberging voldoende is gewaarborgd in het publiekrechtelijk spoor. Derhalve heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de aanleg van de waterberging door middel van een voorwaardelijke verplichting in het plan op te nemen. De verwijzing van [appellant] en anderen naar de uitspraak van 16 maart 2011 in zaak nr. 201006022/1/R1 leidt niet tot een ander oordeel, omdat die uitspraak geen vergelijkbaar geval betreft, nu daarin is overwogen dat de uitvoering van maatregelen die nodig zijn voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij voorziene appartementen bij realisering van het plan niet is gewaarborgd. Evenmin treft de verwijzing naar de uitspraak van 21 november 2012 in zaak nr. 201112790/1/T1/R4 doel, aangezien in die zaak de noodzakelijke aanleg en instandhouding van een houtwal en houtsingels niet anderszins waren gewaarborgd.

4.5.    Voorts bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] en anderen geen onevenredige wateroverlast als gevolg van het plan zullen ondervinden. Daarbij acht de Afdeling van belang dat het waterschap een positief wateradvies heeft gegeven en dat in de vorige overweging is geoordeeld dat de realisatie van de waterberging voldoende is verzekerd. Ook neemt de Afdeling in aanmerking dat, zo volgt uit het verweerschrift, ter voorkoming van eventuele wateroverlast langs de Wielewaallaan een regenwaterriool zal worden aangebracht.

Verbreding van de Wielewaallaan

5.    Volgens [appellant] en anderen voorziet het plan ten onrechte niet in de mogelijkheid om de Wielewaallaan te verbreden, omdat de Wielewaallaan niet binnen het plangebied ligt en de bestemming "Woongebied" alleen ondergeschikte wegen en paden toestaat. Omdat het plan niet voorziet in de verbreding van de Wielewaallaan, vrezen [appellant] en anderen voor verkeer- en parkeeroverlast.

5.1.    Volgens de raad bestaat geen aanleiding om de Wielewaallaan in dit plan op te nemen. De raad stelt dat de Wielewaallaan, hoewel daarvoor geen verplichting of noodzaak bestaat, met 1 meter zal worden verbreed.

5.2.    In de plantoelichting is vermeld dat de Wielewaallaan in de beoogde situatie zal worden verbreed tot 5,5 meter. De Wielewaallaan ligt buiten het plangebied. De Afdeling vat het beroep van [appellant] en anderen zo op dat zij zich richten tegen het ten onrechte niet opnemen van een deel van de Wielewaallaan binnen de begrenzing van het plangebied.

De Afdeling overweegt dat de raad beleidsvrijheid toekomt bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht. Naar het oordeel van de Afdeling is niet aannemelijk gemaakt dat tussen de Wielewaallaan en de aangrenzende gronden binnen het plangebied een zodanige ruimtelijke samenhang bestaat, dat de Wielewaallaan om die reden niet buiten het plan mocht worden gelaten. In hetgeen [appellant] en anderen over de verbreding van de Wielewaallaan hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing aan de zijde van de Wielewaallaan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

5.3.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat de verbreding van de Wielewaallaan niet noodzakelijk is met het oog op de aanvaardbaarheid van de verkeer- en parkeersituatie als gevolg van het plan. Ten aanzien van de gestelde verkeersoverlast, overweegt de Afdeling dat blijkens de plantoelichting een beperkte toename van de verkeersintensiteit te verwachten is op de Wielewaallaan als gevolg van het plan. Gelet hierop en nu niet is gebleken van een overbelaste situatie op de Wielewaallaan, is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid heeft kunnen stellen dat niet voor verkeersoverlast hoeft te worden gevreesd.

Wat betreft het parkeren staat in de plantoelichting dat voor de in het plan voorziene ruimtelijke ontwikkeling een gemeentelijke parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen per woning geldt waarvan 0,4 parkeerplaats in openbaar gebied moet worden aangelegd. Aan het deel van het plangebied waar het woongebied is voorzien is in het plan de bestemming "Woongebied" toegekend. Ingevolge artikel 7.1, aanhef en onder e, van de planregels zijn de voor "Woongebied" aangewezen gronden bestemd voor parkeervoorzieningen waarbij een parkeernorm geldt van 2 parkeerplaatsen per woning, te realiseren binnen de bestemming "Woongebied" waarbij geldt dat 0,4 parkeerplaats in het openbaar gebied moet worden aangelegd. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat onvoldoende ruimte beschikbaar is om de ten behoeve van het plan benodigde parkeerplaatsen te kunnen realiseren. Gelet op het voorgaande acht de Afdeling het standpunt van de raad dat het plan geen onaanvaardbare parkeeroverlast met zich zal brengen niet onredelijk.

Gelet op het hiervoor overwogene heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zonder de verbreding van de Wielewaallaan in een aanvaardbare verkeer- en parkeersituatie kan worden voorzien. De verbreding kan overigens worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Rossum en Hurwenen".

Afwijkingsregels

6.    [appellant] en anderen betogen dat ten onrechte niet is gemotiveerd waarom de in het plan opgenomen afwijkingsmogelijkheden om evenementen toe te staan, een kinderdagverblijf of kleinschalige dienstverlening en/of detailhandel uit te oefenen in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. Volgens hen is ten onrechte geen akoestisch onderzoek verricht naar de geluidgevolgen van deze gebruiksmogelijkheden op de omgeving. Zij wijzen erop dat in de afwijkingsregel voor evenementen geen maximum voor het aantal te houden evenementen per jaar is opgenomen.

6.1.    Ingevolge de artikelen 6.4 en 7.4 van de planregels is het verboden de binnen de bestemming "Wonen" onderscheidenlijk de bestemming "Woongebied" gelegen gronden en opstallen te gebruiken, te doen gebruiken of te laten gebruiken in strijd met de bestemming. Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in elk geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen:

a. voor detailhandel, dienstverlening, horeca of maatschappelijk;

b. voor bedrijfsactiviteiten.

Ingevolge artikel 10.2 van de planregels wordt onder gebruik in strijd met de bestemming in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en/of opstallen:

(…)

e. voor het houden van evenementen;

f. voor het uitoefenen van een kinderdagverblijf;

(…)

Ingevolge artikel 12.5 van de planregels kan het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in de artikelen 6.4 en 7.4 van de planregels ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en/of aan- of uitbouwen en bijgebouwen voor het uitoefenen van dienstverlening en/of detailhandel in producten voor de dagelijkse levensbehoeften, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

a. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning, met inbegrip van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen, tot ten hoogste 50 m² mag worden gebruikt voor de dienstverlening en/of detailhandel;

b. degene die de dienstverlening en/of detailhandel in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;

c. de noodzakelijk parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gesitueerd;

d. de dienstverlening en/of detailhandel dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving.

Ingevolge artikel 12.6 van de planregels kan het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het in artikel 10.2, onder e, van de planregels vervatte verbod ten behoeve van het toestaan van evenementen, onder de volgende voorwaarden:

a. het evenement duurt maximaal 7 dagen, inclusief opbouwen, inrichten, afbreken en opruimen;

b. er vindt geen horeca ter plaatse plaats, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement;

c. er vindt geen detailhandel ter plaatse plaats, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement, met uitzondering van vlooien- en/of rommelmarkten;

d. er treden geen onomkeerbare gevolgen voor het landschap op;

e. de belangen van de betreffende bestemmingen worden niet onevenredig aangetast;

f. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

g. belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;

h. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in de omgeving aanwezige architectonische, cultuurhistorische of natuurwaarden;

i. de belangen van in de nabijheid gelegen functies verzetten zich niet tegen het gebruik van de betreffende bestemmingen voor het evenement.

Ingevolge artikel 12.7 van de planregels kan het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het in artikel 10.2, onder f, van de planregels vervatte verbod ten behoeve van het uitoefenen van een kinderdagverblijf bij een (bedrijfs)woning, mits:

a. de hoofdfunctie gehandhaafd blijft, waarbij de oppervlakte die wordt gebruikt voor het kinderdagverblijf maximaal 40% van het vloeroppervlak van de (bedrijfs)woning en het aangebouwde bijgebouw bedraagt, met een maximum van 50 m²;

b. het kinderdagverblijf binnen de bestaande bebouwingsmogelijkheden wordt gerealiseerd;

c. de verkeerintensiteit en inrichting van de weg, waaraan het kinderdagverblijf is gelegen, van dien aard zijn, dat het gebruik voor het brengen en halen van de kinderen de verkeersveiligheid niet in de weg staat;

d. ten behoeve van het kinderdagverblijf in voldoende parkeergelegenheid en bergingsmogelijkheden op het eigen perceel wordt voorzien;

e. er geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven ontstaan;

f. uit de noodzakelijke milieu- en/of andere onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het gebruik als kinderdagverblijf.

6.2.    De Afdeling overweegt dat ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) bij bestemmingsplan kan worden bepaald dat bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bij het plan aan te geven regels. Met deze bepaling kan het bevoegd gezag de bevoegdheid worden gegeven op ondergeschikte onderdelen van het plan af te wijken. Een afwijkingsregeling kan slechts betrekking hebben op planregels. Niet kan worden afgeweken van de in de verbeelding opgenomen bestemmingen. Toepassing van een afwijkingsregeling mag evenmin het effect hebben dat feitelijk de bestemming van gronden wordt gewijzigd. Afwijkingsbevoegdheden dienen door voldoende objectieve normen te worden begrensd.

6.3.    Wat betreft het door [appellant] en anderen aangevoerde dat de voorwaarden uit de afwijkingsregels door de bewoordingen ‘onevenredige aantasting’ vage beoordelingskaders vormen, overweegt de Afdeling dat dit een gebruikelijk criterium betreft. Het criterium 'onevenredige aantasting' bepaalt dat in voorkomend geval een belangenafweging van alle betrokken belangen dient plaats te vinden. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de in de artikelen 10.6 en 10.7 van de planregels neergelegde toetsingscriteria onvoldoende objectief begrensd zijn.

6.4.    Met het opnemen van de afwijkingsbevoegdheden moeten evenementen, het uitoefenen van dienstverlening en/of detailhandel in producten voor de dagelijkse levensbehoeften bij de woonfunctie en het uitoefenen van een kinderdagverblijf bij een (bedrijfs)woning in beginsel planologisch aanvaardbaar worden geacht. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan de afwijkingsbevoegdheden verbonden voorwaarden in voldoende mate waarborgen dat sprake zal zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast heeft de raad erop gewezen dat in het kader van de toepassing van de afwijkingsbevoegdheden onder meer zal worden gekeken naar het aspect geluid. Dit laat echter onverlet dat de raad bij de vaststelling van het plan moet hebben afgewogen of de situaties die kunnen ontstaan door de toepassing van de bevoegdheden planologisch aanvaardbaar zijn. Wat betreft het ter zitting door de raad naar voren gebrachte dat geen akoestisch onderzoek is verricht omdat het kleinschalige activiteiten betreft, wordt overwogen dat gelet op de aard van de activiteiten niet op voorhand kan worden uitgesloten dat deze activiteiten geen geluidgevolgen met zich zullen brengen. Daarbij acht de Afdeling mede van belang dat het maximum aantal evenementen per jaar niet in de in de planregels is vastgesteld. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad onvoldoende inzichtelijk gemaakt welke geluidgevolgen de bestreden afwijkingsregels hebben voor de omgeving. Het betoog slaagt.

Gelet op het vorenstaande zijn de artikelen 10.5, 10.6 en 10.7 van de planregels vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te worden vernietigd.

Standplaats

7.    [appellant] en anderen richten zich tegen artikel 10.3 van de planregels. Zij vinden de mogelijkheid om alle gronden in het plangebied te gebruiken als standplaats voor kramen en stallen te ruim geformuleerd. Daarbij wijzen zij erop dat in het plangebied, indien geen woningen worden gebouwd, het hele jaar door markten kunnen worden georganiseerd. Tevens ontbreekt de ruimtelijke onderbouwing voor deze gebruiksmogelijkheid waaronder de beoordeling van het aspect geluid.

7.1.    De raad acht de bestreden planregel vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar. Daarnaast heeft de raad in het verweerschrift uiteengezet dat deze planregel in het vastgestelde plan is opgenomen om de planregels zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de regels van het bestemmingsplan "Rossum en Hurwenen", zodat voor burgers dezelfde rechten en plichten gelden.

7.2.    Ingevolge artikel 10.3 van de planregels mogen de gronden binnen het plan worden gebruikt als standplaats ten behoeve van het plaatsen van kramen en stallen.

7.3.    De Afdeling overweegt dat de raad ter zitting desgevraagd heeft toegelicht dat hij de planregel aanvaardbaar acht, omdat een standplaats een beperkte ruimtelijke impact heeft. Dit standpunt acht de Afdeling niet onredelijk. Verder heeft de raad ter zitting toegelicht dat alleen standplaatsen zijn toegestaan waarvoor het college van burgemeester en wethouders een vergunning als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: de APV) heeft verleend. In de APV is bepaald dat onder standplaats niet wordt verstaan een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet. Gelet hierop en nu het gemeentebestuur het plangebied niet heeft aangewezen als plaats waar een markt mag plaatsvinden, heeft de raad terecht gesteld dat voor een markt in het plangebied niet hoeft te worden gevreesd.

Het geluidsaspect kan aan de orde komen bij een aanvraag om een vergunning voor een standplaats. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat standplaatsen die binnen het plangebied kunnen worden opgericht niet tot zodanige gevolgen voor de omgeving zullen leiden dat in het plan had moeten worden voorzien in een nadere regulering ter zake.

Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid artikel 10.3 van de planregels kunnen vaststellen.

Afvalcontainers en informatiezuilen

8.    [appellant] en anderen brengen naar voren dat ten onrechte geen nadere voorwaarden zijn verbonden aan de mogelijkheid om afvalcontainers en informatiezuilen te plaatsen.

8.1.    Om vervuiling van de openbare ruimte tegen te gaan vindt de raad het wenselijk om afvalcontainers toe te staan. De raad heeft in de zienswijzennota uiteengezet dat het plaatsen van afvalcontainers tot een bepaalde maatvoering reeds vergunningsvrij mogelijk is, maar dat afvalcontainers die daarvan afwijken getoetst moeten worden aan het bestemmingsplan.

8.2.    Ingevolge artikel 7.1, aanhef en onder g, van de planregels zijn de voor "Woongebied" aangewezen gronden bestemd voor voorzieningen van openbaar nut, waaronder begrepen (ondergrondse); afvalcontainers en informatiezuilen.

Ingevolge artikel 7.2, lid 7.2.4, sub a, van de planregels, voor zover hier van belang, geldt voor het bouwen van overige erfafscheidingen en/of terreinafscheidingen alsmede overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde vlaggenmasten, dat de maximale hoogte niet meer mag bedragen dan 2 meter, en geldt voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van verkeersvoorzieningen, dat de maximale hoogte niet meer mag bedragen dan 4 meter.

8.3.    Ter zitting heeft de raad onder verwijzing naar artikel 7.2, lid 7.2.4, sub a, van de planregels toegelicht dat bedoeld was bovengrondse afvalcontainers met een maximale hoogte van 4 meter toe te staan. De raad heeft ter zitting evenwel meegedeeld dat afvalcontainers niet specifiek verband houden met verkeersvoorzieningen en dat bij nader inzien het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) vergunningsvrij voldoende mogelijkheden biedt om afvalcontainers te plaatsen. De raad heeft verzocht om de in het plan opgenomen mogelijkheid voor afvalcontainers te schrappen. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit, voor zover het de zinsnede ‘(ondergrondse); afvalcontainers’ in artikel 7.1, aanhef en onder g, van de planregels betreft, dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.

8.4.    Wat betreft de informatiezuilen overweegt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft meegedeeld dat informatiezuilen ten behoeve van verkeersvoorzieningen zoals borden met plattegronden en bewegwijzering zijn bedoeld. De raad heeft uitdrukkelijk verklaard dat reclamezuilen niet zijn toegestaan. Dat een definitiebepaling van het begrip informatiezuil ontbreekt, zoals [appellant] en anderen terecht stellen, leidt niet tot het oordeel dat het plan op dit punt rechtsonzeker is. Voor de uitleg van dit begrip kan worden aangesloten bij de betekenis die daaraan in het algemeen spraakgebruik wordt gegeven. Gelet op de maximale toegestane hoogte van informatiezuilen en omdat niet is gemotiveerd welke nadere voorwaarden verbonden hadden moeten worden aan het toestaan van informatiezuilen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de mogelijkheid om informatiezuilen te plaatsen binnen de bestemming "Woongebied" in het plan heeft kunnen opnemen.

Globale bestemming

9.    [appellant] en anderen betogen dat het globale karakter van de bestemming "Woongebied" in strijd is met de rechtszekerheid.

Volgens hen is niet duidelijk met welke woonvormen zij geconfronteerd gaan worden. In dit verband betogen [appellant] en anderen dat het plan ten onrechte niet voorziet in een verdeling naar typen van woningen. Tevens voeren zij aan dat het bestemmingsplan in strijd is met het in de plantoelichting verwoorde provinciaal beleid op grond waarvan meer dan de helft van de nieuw te bouwen woningen woningen uit het goedkope segment moeten zijn.

Verder voeren [appellant] en anderen aan dat artikel 7 van de planregels niet is gekoppeld aan het beeldkwaliteitsplan. Ook vinden zij het beeldkwaliteitsplan onduidelijk.

Daarnaast stellen zij dat de mogelijkheden om een groot speelterrein te realiseren tot overlast zal leiden.

9.1.    De raad heeft gekozen voor een globale regeling om zodoende te kunnen inspelen op de ontwikkelingen op de woningbouwmarkt. Deze regeling acht de raad aanvaardbaar, omdat de bouwregels voldoende duidelijkheid bieden.

9.2.    Ingevolge artikel 7.1 van de planregels zijn de voor "Woongebied" aangewezen gronden bestemd voor:

a. wonen in woningen;

b. tuinen en erven;

c. ondergeschikte wegen en paden;

d. speel- en (openbare) groenvoorzieningen;

e. parkeervoorzieningen waarbij een parkeernorm geldt voor 2 parkeerplaatsen per woning, te realiseren binnen de bestemming "Woongebied". Hierbij geldt dat 0,4 parkeerplaats in openbaar gebied moet worden aangelegd;

f. nutsvoorzieningen, waaronder begrepen leidingen en bijbehorende voorzieningen;

g. voorzieningen van openbaar nut, waaronder begrepen (ondergrondse); afvalcontainers en informatiezuilen;

h. watergangen, waterretentievoorzieningen en voorzieningen voor hemelwaterzuivering en - infiltratie.

Ingevolge artikel 7.2, lid 7.2.1, van de planregels mogen op en in de gronden als bedoeld in artikel 7.1 uitsluitend de volgende bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming:

a. uitsluitend de volgende woningtypen:

1. vrijstaand

2. aaneengebouwd

3. twee-aaneen

b. bijgebouwen en aan- en uitbouwen;

c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Ingevolge artikel 7.2, lid 7.2.2, van de planregels gelden voor het bouwen van woningen de volgende regels:

a. woningen mogen uitsluitend worden gesitueerd binnen het bouwvlak;

b. er zijn maximaal rijen van 6 aaneengebouwde woningen toegestaan;

c. er zijn binnen deze bestemming maximaal 28 woningen toegestaan;

d. de voorgevel van de woningen dient gebouwd te worden in dan wel binnen maximaal 3 m van de naar de Wielewaallaan gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat aaneengebouwde woningen ook haaks op deze bouwgrens gebouwd mogen worden;

e. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;

f. de diepte van vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen mag niet meer bedragen dan 14 m;

g. de diepte van aaneengebouwde woningen mag niet meer bedragen dan 13,5 m;

h. de afstand van de woningen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal:

1. 4 m bij vrijstaande woningen;

2. 3 m bij twee-aaneengebouwde woningen;

3. 3 m bij aaneengebouwde woningen, tenzij deze haaks op de naar de Wielewaallaan gekeerde bouwgrens worden gebouwd;

i. woningen mogen plat of met een kap worden afgedekt. In dat laatste geval bedraagt de dakhelling minimaal 30° en maximaal 65°;

j. onderkeldering is toegestaan tot een diepte van maximaal 3 m, uitgezonderd onderkeldering voor zwembaden waarbij de diepte maximaal 6 m mag bedragen;

k. een toegang van buitenaf tot kelders mag uitsluitend aan de achtergevel worden gesitueerd;

l. de bovenkant van de begane grondvloer mag niet boven peil liggen.

9.3.    In de plantoelichting is ingegaan op de Woonvisie van de Provincie Gelderland (hierna: de woonvisie). Daaruit volgt dat voor de Regio Rivierenland, waartoe de kern Hurwenen behoort, een aantal uitgangspunten geldt. De plantoelichting vermeldt dat de gemeenten in de Regio Rivierenland zich op grond van de geactualiseerde woonvisie zullen inspannen om onder andere het volgende te bereiken:

- 37% van de nieuw te bouwen woningen in de huursector;

- 46% van de nieuw te bouwen woningen in de betaalbare segmenten (goedkope en betaalbare huur en goedkope koop);

- 74% van de woningen via nieuwbouw of van de bestaande voorraad geschikt maken als nultredenwoningen.

9.4.    In beginsel behoort het tot de beleidsvrijheid van de raad om de mate van gedetailleerdheid van een plan te bepalen. Het systeem van de Wro brengt mee dat in een bestemmingsplan globale bestemmingen kunnen worden opgenomen die niet meer behoeven te worden uitgewerkt. Of een dergelijke bestemmingsregeling uit een oogpunt van rechtszekerheid aanvaardbaar is, dient per geval aan de hand van de zich voordoende feiten en omstandigheden te worden beoordeeld.

9.5.    De Afdeling overweegt dat een globale bestemmingsregeling gelet op de gewenste flexibiliteit bij de uitvoering van het plan niet ongebruikelijk is.

Wat betreft het aangevoerde over het ontbreken van een verdeling tussen starterswoningen, seniorenwoningen en sociale (huur)woningen, wordt overwogen dat het niet mogelijk is in een bestemmingsplan een woningdifferentiatie naar te bereiken doelgroep zoals senioren vast te leggen. Anders is dit voor woningbouwcategorieën als bedoeld in artikel 3.1.2, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Ingevolge dit artikel kan een bestemmingsplan regels bevatten ten behoeve van de uitvoerbaarheid met betrekking tot sociale huurwoningen, sociale koopwoningen of particulier opdrachtgeverschap. Op grond van deze bepaling heeft de raad de bevoegdheid en niet de plicht om regels te stellen met betrekking tot deze woningbouwcategorieën. De raad heeft hieromtrent geen regels opgenomen, omdat het plan is bedoeld om te voorzien in de woningbouwbehoefte voor de komende tien jaar en deze behoefte aan schommelingen onderhevig is. De Afdeling acht dit niet onredelijk.

Ten aanzien van de verwijzing naar hetgeen in de plantoelichting is opgenomen over het percentage aan woningen uit het goedkope segment, overweegt de Afdeling dat dit percentage afkomstig is uit de provinciale woonvisie. De raad is bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan provinciaal beleid gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. In de plantoelichting staat dat het plan gezien de flexibiliteit ruim voldoende mogelijkheden biedt om woningen te bouwen binnen de doelstellingen uit de woonvisie en daarbij te voldoen aan de actuele vraag. Hieruit volgt dat de raad het provinciaal beleid bij de belangenafweging heeft betrokken.

9.6.    De Afdeling overweegt vervolgens dat voldoende inzicht bestaat in de hoofdlijnen van de toekomstige ontwikkeling van het plangebied. In artikel 7.2, lid 7.2.1, van de planregels is vastgelegd welke woningtypen zijn toegestaan. Verder zijn in artikel 7.2, lid 7.2.2, van de planregels onder meer bepalingen opgenomen over het maximum aantal woningen, de goothoogte, de diepte en de situering van de woningen ten opzichte van de voorgevel en de zijdelingse perceelsgrenzen. Ter zitting heeft de raad meegedeeld dat bij het opstellen van het bestemmingsplan is uitgegaan van een maximale bouwhoogte van 10 meter voor de woningen, maar dat dit per abuis niet in de planregels is opgenomen. De maximale bouwhoogte wordt volgens de raad nu beperkt door de bouwverordening op grond waarvan een maximale bouwhoogte van 15 meter geldt. De raad acht dit niet wenselijk en heeft ter zitting verzocht om op dit punt zelf in de zaak te voorzien. Nu artikel 7.2, lid 7.2.2, van de planregels, voor zover daarin een bepaling over de maximale bouwhoogte ontbreekt, in zoverre niet is vastgesteld zoals de raad heeft beoogd, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient op dit punt wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd. De Afdeling ziet in dit geval aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door in de bouwregels een planregel met een maximale bouwhoogte van 10 meter vast te stellen en te bepalen dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit voor zover dat is vernietigd. Niet aannemelijk is dat derde-belanghebbenden daardoor in hun belangen worden geschaad. Hierbij is verder van belang dat de gronden in het plangebied in eigendom van de gemeente zijn en dat, zo is ter zitting gebleken, een bouwplan is opgesteld dat past binnen de maximale bouwhoogte van 10 meter.

9.7.    [appellant] en anderen zijn met name bang dat een rij van zes woningen tegenover hun woningen zal worden gebouwd. Daarover overweegt de Afdeling dat dit gelet op de ligging van het bouwvlak in samenhang bezien met artikel 7.2, lid 7.2.2, sub b, van de planregels mogelijk is. Gelet op de planregel dat woningen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gesitueerd en de omstandigheid dat de afstand van hun woningen tot aan het bouwvlak ongeveer 25 meter bedraagt, heeft de raad ook de voor [appellant] en anderen meest ongunstige invulling in redelijkheid aanvaardbaar kunnen achten. Gelet hierop en gelet op hetgeen is overwogen in 9.4 tot en met 9.6, met uitzondering van het overwogene omtrent de maximale bouwhoogte, bestaat geen grond voor het oordeel dat het plandeel met bestemming "Woongebied" vanwege het globale karakter van de bestemming in strijd met de rechtszekerheid moeten worden geacht.

9.8.    Ten behoeve van het plan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Hoewel het beeldkwaliteitsplan als bijlage bij het bestemmingsplan is gevoegd, maakt het geen deel uit van het bestemmingsplan. Wat betreft het aangevoerde dat een koppeling tussen artikel 7 van de planregels en het beeldkwaliteitsplan ontbreekt, overweegt de Afdeling dat geen wettelijke verplichting bestaat tot het koppelen van een beeldkwaliteitsplan aan een bestemmingsplan. In het beeldkwaliteitsplan staan de uitgangspunten voor de inrichting van het plangebied vermeld. Daarmee heeft de raad bij het opstellen van het bestemmingsplan rekening gehouden. Het aangevoerde geeft geen aanleiding om te oordelen dat ten onrechte niet is voorzien in een koppeling tussen beide plannen. Voor zover [appellant] en anderen zich richten tegen de inhoud van het beeldkwaliteitsplan, overweegt de Afdeling dat dit beeldkwaliteitsplan in de onderhavige procedure niet ter toetsing voorligt.

9.9.    Ten aanzien van de gestelde overlast ten gevolge van speelvoorzieningen, overweegt de Afdeling dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Uit de zienswijzennota blijkt dat de raad de belangen van [appellant] en anderen in die afweging heeft meegenomen. In de enkele stelling van [appellant] en anderen dat een speelterrein zal leiden tot geluidsoverlast en overlast door hangjongeren, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad hieraan een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen.

Conclusie

10.    Gelet op het overwogene in 6.4, 8.3 en 9.6 is het beroep gegrond. Het beroep is voor het overige ongegrond.

Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond faalt, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of artikel 1.9 van de Crisis- en herstelwet van toepassing is.

Proceskostenveroordeling

11.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I.    verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;

vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Maasdriel van 6 september 2012 voor zover:

a. het de vaststelling van de artikelen 12.5, 12.6 en 12.7 van de planregels betreft;

b. de zinsnede ‘(ondergrondse); afvalcontainers en’ in artikel 7.1, aanhef en onder g, van de planregels is vastgesteld;

c. artikel 7.2, lid 7.2.2, van de planregels niet voorziet in een maximale bouwhoogte van 10 meter;

II.    bepaalt dat artikel 7.2, lid 7.2.2, aanhef en onder m, in de planregels wordt opgenomen en als volgt komt te luiden: ‘de maximale bouwhoogte bedraagt 10 meter’;

III.    bepaalt dat deze uitspraak wat betreft het bepaalde onder II in de plaats treedt van het besluit voor zover dat is vernietigd onder I onderdeel c;

IV.    verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

V.    veroordeelt de raad van de gemeente Maasdriel tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

VI.    gelast dat de raad van de gemeente Maasdriel aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, ambtenaar van staat.

w.g. Hagen    w.g. Van der Hoorn

lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2013

586.