Home

Raad van State, 14-03-2013, BZ5394, 201207533/1/V2

Raad van State, 14-03-2013, BZ5394, 201207533/1/V2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
14 maart 2013
Datum publicatie
25 maart 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2013:BZ5394
Zaaknummer
201207533/1/V2

Inhoudsindicatie

De vreemdeling heeft aan zijn aanvraag van 20 juni 2012 een op 26 juli 2011 door de Somalische ambassade te Riyad, Saoedi-Arabië, afgegeven Somalisch paspoort ten grondslag gelegd. Net als in zaak nr. 201109129/1/V2, die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2012 (LJN BY6405), heeft ook de vreemdeling in de thans voorliggende zaak geen in rechte te honoreren verklaring gegeven waarom hij zich niet eerder tot de Somalische autoriteiten heeft gewend ter verkrijging van een paspoort. Het paspoort is – anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen – dan ook geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid, als hiervoor bedoeld.

Uitspraak

201207533/1/V2.

Datum uitspraak: 14 maart 2013

Raad van State

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,

appellant,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 26 juli 2012 in zaak nrs. 12/20843 en 12/20845 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de minister.

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2012 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 26 juli 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.

2. De staatssecretaris klaagt in grief 1, samengevat weergegeven, dat de voorzieningenrechter het door de vreemdeling overgelegde paspoort ten onrechte als nieuw gebleken feit heeft aangemerkt en in dit verband ten onrechte heeft overwogen de verklaring van de vreemdeling te volgen, dat hij voor het verkrijgen van zijn paspoort afhankelijk was van zijn oud leraar die hiervoor naar Saoedi-Arabië moest reizen en daartoe niet eerder in de gelegenheid was, omdat deze strookt met hetgeen hem uit openbare bronnen, zoals het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Somalië van mei 2011, bekend is. Hij betoogt hiertoe dat uit de verklaringen van de vreemdeling in het "gehoor opvolgende aanvraag" blijkt dat hij kennelijk niet eerder pogingen heeft ondernomen om een paspoort aan te vragen en dat hij dan ook geen in rechte te honoreren verklaring heeft gegeven waarom hij dit stuk niet eerder over had kunnen leggen.

2.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1, www.raadvanstate.nl) vloeit voort dat, indien een bestuursorgaan na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking neemt, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1, www.raadvanstate.nl). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen.

2.2. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een hernieuwde toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.

2.3. De vreemdeling heeft eerder, op 15 november 2001, op 22 augustus 2005, op 14 april 2006, op 27 oktober 2006 en op 18 mei 2010 aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, die bij besluiten van onderscheidenlijk 22 april 2002, 26 augustus 2005, 24 april 2006, 15 augustus 2007 en 26 mei 2010 zijn afgewezen. Het besluit van 28 juni 2012 is van gelijke strekking als voormelde besluiten, zodat op het tegen dat besluit ingestelde beroep voormeld beoordelingskader van toepassing is.

2.4. De vreemdeling heeft aan zijn aanvraag van 20 juni 2012 een op 26 juli 2011 door de Somalische ambassade te Riyad, Saoedi-Arabië, afgegeven Somalisch paspoort ten grondslag gelegd. Net als in zaak nr. 201109129/1/V2, die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2012 (www.raadvanstate.nl), heeft ook de vreemdeling in de thans voorliggende zaak geen in rechte te honoreren verklaring gegeven waarom hij zich niet eerder tot de Somalische autoriteiten heeft gewend ter verkrijging van een paspoort. Het paspoort is – anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen – dan ook geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid, als hiervoor bedoeld.

De grief slaagt.

3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling het volgende.

4. De overige door de vreemdeling overgelegde en door de voorzieningenrechter in de aangevallen uitspraak opgesomde stukken zijn geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, aangezien zij geen verband houden met de in artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000 vermelde gronden voor het verlenen van die verblijfsvergunning.

5. Nu in hetgeen is aangevoerd geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn gelegen, zich evenmin een relevante wijziging van het recht voordoet en voorts hetgeen is aangevoerd geen grond biedt voor het oordeel dat het hier gaat om een geval als omschreven in rechtsoverweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Bahaddar tegen Nederland, van 19 februari 1998, nr. 145/1996/764/965, (JV 1998/45), is er voor toetsing van het besluit van 28 juni 2012 geen plaats.

6. Het beroep is ongegrond.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 26 juli 2012 in zaak nr. 12/20843;

III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van staat.

w.g. Lubberdink

voorzitter w.g. Van Loon

ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2013

284-698.

Verzonden:14 maart 2013

Voor eensluidend afschrift,

de secretaris van de Raad van State,

mr. H.H.C. Visser